LES 57

ZEVEN EN VIJFTIGSTE LES

Over het zevende en tiende gebod

DE CHRISTELIJKE RECHTVAARDIGHEID

 

496  (3) Zeg het zevende gebod.

“Gij zult niet stelen.”

497  (3) Zeg het tiende gebod.

“Gij zult niet onrechtvaardig begeren, wat uw naaste toebehoort.”

498  (4) Waartoe verplichten ons het zevende en het tiende gebod?

Het zevende en het tiende gebod verplichten ons, om als christenen de deugd van rechtvaardigheid te beoefenen.

499  (4) Wanneer beoefenen wij de deugd van rechtvaardigheid?

Wij beoefenen de deugd van rechtvaardigheid, als wij aan ieder het zijne geven en aan ieder het zijne gunnen.

500  (7) Wat leert ons de H. Kerk over het eigendom?

 De H. Kerk leert dat de mens het recht heeft op persoonlijk eigendom, en dat wij moeten werken aan een rechtvaardige verdeling van de goederen.

501  (7) Wat leert ons de H. Kerk over de arbeid?

De H. Kerk leert ons, dat arbeiden een heilige plicht is voor iedere christen; zij heeft ook, naar het voorbeeld van Christus, grote waardering voor alle handenarbeid.

“Toen wij bij u waren, hebben wij u het bevel gegeven: Wil iemand niet werken, dan zal hij ook niet eten.” (2 Tess. 3, 10)

502  (7) Wat leert ons de H. Kerk over de arbeider?

 De H. Kerk leert ons, dat de arbeider recht heeft op een rechtvaardige loon en op een menswaardige behandeling; zij leert ook, dat de arbeider zijn taak naar behoren moet vervullen.

503  (7) Wanneer behandelen wij onze naaste onrechtvaardig?

Wij behandelen onze naaste onrechtvaardig, als wij:

    1. stelen of helpen stelen;
    2. gestolen goed kopen of bewaren;
    3. dagdieverij, woeker of bedrog plegen;
    4. het eigendom van anderen vernielen of beschadigen;
    5. het gevondene of geleende niet teruggeven;
    6. onze schulden niet betalen;
    7. het rechtvaardige loon onthouden.

504  (4) Moeten wij gestolen goed teruggeven?

Gestolen goed moeten wij teruggeven, als wij dat kunnen; anders wordt de zonde niet vergeten.

“Wie onrecht doet, zal zijn onrecht moeten boeten;  er bestaat geen aanzien van personen.”(Kol. 3, 25)

505  (4) Moeten wij ook de schade herstellen?

Als wij kunnen, moeten wij ook de schade herstellen, die wij vrijwillig aan een ander hebben toegebracht, anders wordt de zonde niet vergeven.