ZESTIENDE DAG
De vlucht naar Egypte
Toen Herodes door de drie Wijzen op de hoogte was gebracht dat de koning der Joden zojuist geboren was, gaf deze barbaarse heerser opdracht alle kinderen in de omgeving van Bethlehem te doden. Daar God voor het ogenblik zijn Zoon van de dood wilde vrijwaren, zond Hij een Engel naar Jozef om deze te waarschuwen dat hij met het Kindje Jezus en zijn Moeder naar Egypte moest vluchten.
Let hier op de onmiddellijke gehoorzaamheid van Jozef. Hij voerde aanstonds het bevel uit, alhoewel hij niet wist waar naartoe, noch het tijdstip van vertrek en hoe de reis verder zou verlopen. Zo deelde hij dadelijk de boodschap van de Engel aan Maria mede.
Alleen, zonder gids, begaven zij zich op weg naar Egypte, een reis van zevenhonderd kilometer door de bergen, langs ruwe wegen en door uitgestrekte woestijnen.
Hoe moet Jozef niet geleden hebben toen hij zijn geliefde Echtgenote, die niet gewoon was zoveel te lopen, aankeek terwijl zij in haar armen hun geliefd Kind droeg dat zij al vluchtend aan elkaar gaven! Ook konden zij voortdurend geconfronteerd worden met de soldaten van Herodes, en dit alles bij guur winterweer, wind en sneeuw! Hoe moesten ze zich anders voeden tijdens de reis, dan met wat brood dat ze van huis hadden meegenomen of van een aalmoes die ze onderweg hadden gekregen!
Waar konden zij zich ‘s nachts te ruste leggen, tenzij in een schamele hut of in het open veld onder de blote hemel of hoogstens onder een of andere boom ? Jozef legde zich geheel neer bij de Wil van de Eeuwige Vader, die wilde dat zijn Zoon vanaf zijn kindsheid al zou lijden om voor de zonden van de mensen te boeten; maar het teder en liefdevol hart van Jozef kon niet anders dan een levendige smart voelen als hij Jezus hoorde wenen van de kou en van andere ongemakken die het Kind onderging.
Bedenk tenslotte hoezeer Jozef heeft moeten lijden gedurende het zevenjarig verblijf in Egypte, te midden van een heidense, barbaarse en vreemde natie, daar hij noch verwanten noch vrienden had die hem konden bijstaan. Zo zei de H. Bernardus, dat – om zijn Echtgenote en dit goddelijk Kind, dat in het voedsel voorziet van alle mensen en alle dieren op aarde, te voeden – de heilige Aartsvader verplicht was dag en nacht te werken (H. Alfonsus van Liguori).
De Engel gebood hem onmiddellijk te vertrekken en Onze-Lieve-Vrouw en zijn dierbare Zoon naar Egypte te brengen. Hij vertrekt ogenblikkelijk zonder een woord te zeggen.
Hij vraagt zich niet af: “Waar moet ik heen? Welke weg zal ik nemen ? Waarmee zullen wij ons voeden? Wie zal ons daar ontvangen?” Met zijn gereedschap op de rug vertrekt hij en hij zal het brood verdienen voor zijn gezin in het zweet des aanschijns. Hoe zwaar moest dit alles hem niet vallen, omdat de Engel hem niet had laten weten hoe lang hij in Egypte zou moeten verblijven. Hij verbleef er lange tijd, zonder naar zijn terugkeer te vragen, ervan verzekerd dat degene die hem opgedragen had naar Egypte te gaan, hem opnieuw zou gebieden als hij zou moeten terugkeren; en steeds was hij bereid hierop in te gaan. Hij bevond zich niet alleen in een vreemd land, maar ook in een land dat vijandig gezind was jegens de Israëlieten; des te meer daar de Egyptenaren nog steeds de gevolgen van hun vertrek ondergingen en van het verlies, door hun schuld, van een groot gedeelte van de Egyptische strijdmacht dat bij de achtervolging werd overspoeld.
U kunt zich wel voorstellen hoezeer de heilige Jozef verlangde om terug te keren wegens zijn voortdurende vrees ten opzichte van de Egyptenaren ondervond. Het verdriet niet te weten wanneer hij uit dit land zou wegtrekken, moest zijn arm hart wel zeer bedroeven en kwellen; niettemin bleef hij steeds zichzelf, altijd zacht, rustig en volhardend in zijn onderwerping aan Gods Wil, door wie hij zich volledig liet leiden; want, daar van hem gezegd wordt dat hij rechtschapen was, was zijn wil steeds afgestemd op die van God, en ten nauwste hiermede verbonden en in overeenstemming.
Rechtvaardig zijn is niets anders dan te leven in een volmaakte eenheid met de Wil van God, steeds hiernaar te handelen, bij allerlei gebeurtenissen, zowel in voor- als in tegenspoed. Er valt niet aan te twijfelen dat de heilige Jozef altijd volmaakt ondergeschikt is geweest aan de Goddelijke Wil. En ziet u het niet? Kijk hoe de Engel hem in alle richtingen wendt. Hij zegt hem naar Egypte te gaan, hij gaat erheen; hij gebiedt dat hij moet terugkeren, hij keert terug (H. Franciscus van Sales).
De H. Theresia van het Kindje Jezus heeft onderstaande tekst geschreven als ontspanning voor haar medezusters. Hierdoor kunnen we beter de gevoelens beseffen van Onze-Lieve-Vrouw en de heilige Jozef vóór hun vlucht naar Egypte.
DE VLUCHT NAAR EGYPTE
Eerste bedrijf
Scène 2, Sint-Jozef komt met zijn gereedschap het toneel op
De Heilige Maagd: (op zacht verwijtende toon)
Jozef, je hebt weer op je laten wachten. Waarom maak je toch zulke lange werkdagen?
Sint-Jozef:
O Maria, ik wijd al mijn krachten aan Jezus, ik werk voor Hem en voor jou. Die gedachte geeft mij kracht en helpt mij de vermoeidheid te dragen. Als ik ‘s avonds thuis kom, doet een liefkozing van Jezus en een liefdevolle blik van jou me al het zware werk vergeten.
(Hij veegt met zijn hand het zweet van zijn voorhoofd, gaat naast Maria zitten en kijkt naar het Kindje Jezus. De Heilige Maagd legt het op de knieën van de heilige Jozef wiens gezicht nu straalt van een hemelse vreugde. Hij drukt Jezus aan zijn hart, kust hem vol liefde en zegt:)
O Kindje, wat lach je toch lief. Ik kan het haast niet geloven, steeds weer, dat ik, Jozef, de arme timmerman, het geluk heb de Koning der Hemelen, de Redder der mensheid in mijn armen te dragen. Heb ik echt de verheven opdracht gekregen de voedstervader te zijn van Hem die door Zijn aanwezigheid de van liefde gloeiende serafijnen verzadigt en elke schepsel voedt? Ben ik werkelijk de Echtgenoot van de Moeder van God, de beschermer van haar maagdelijkheid? O Maria, zeg me, wat is dat diepzinnige mysterie?… Het verlangen van de eeuwige heuvels, de Emmanuël naar wie alle aartsvaders verzuchtten, is nu hier op mijn knieën. Hij kijkt naar mij, zijn arme en onwaardige dienaar.
De Heilige Maagd:
Jozef, net zoals jij, ben ik verwonderd. Ik, de Moeder van het Goddelijk Kind, dat ik aan mijn hart mag drukken, verwonder me dat een beetje melk voldoende is voor Hem die het leven aan de wereld geeft.
(Na een lange beschouwing in stilte zegt Maria:)
Als Jezus groot genoeg is, zal je de Schepper van het heelal leren hoe Hij moet werken… Met jou zal hij in het zweet van Zijn aanbiddelijk aanschijn zijn brood moeten verdienen…
Sint-Jozef:
Wat zeg jij ervan, Maria? Moet Jezus een arme werkman worden net zoals ik? O, nooit zal ik het kunnen verdragen toe te zien hoe Hij de verwijten krijgt die ik nu moet dulden. Vandaag nog was de rijke heer voor wie ik werk niet tevreden over me. Hij heeft me ontslagen en me gezegd mijn geluk maar elders te beproeven. Na lang zoeken en onaangenaam bejegend te zijn, heb ik tenslotte genoeg werk gevonden voor een hele maand. Ik kan het hier thuis doen en dat is een buitenkansje waarop ik niet heb durven hopen. Wat ben ik blij dat ik zodoende Jezus en jou niet hoef te verlaten!
(Hij ziet dat het Kindje Jezus slaapt en zegt met gedempte stem:)
Jezus is ingeslapen, neem je Schat mee, het is tijd om te gaan rusten. (Hij kust Jezus voorhoofd, geeft Hem daarna aan Maria die Hem vol eerbied in haar armen neemt.)
De Heilige Maagd: (met zachte stem)
Jozef, God zegene je, geve je een vredige slaap onder het oog van Hem wiens hart altijd waakt.
(Scène 3)
(Nadat Maria weggegaan is, valt Jozef in slaap. Na enkele ogenblikken stilte verschijnt de engel des Heren hem in droom.)
De Engel:
Jozef, je moet vlug naar Egypte vertrekken. Ga ongemerkt en nog deze nacht. Een woedende Herodes wil jou je Schat ontroven. De Overwinnaar van de dood wil hij van het leven beroven. Neem de Moeder en het Kind en vlucht ver weg van de tiran.
(Scène 4)
(Sint-Jozef staat dadelijk op, klopt zachtjes op de deur van het kamertje waar de Heilige Maagd rust.)
Sint-Jozef:
Maria, wakker worden want Jezus’ leven is in gevaar.
De Heilige Maagd: (die met het Kindje Jezus op haar arm komt.)
Jozef, ga rustig slapen, geen enkel gevaar bedreigt het Goddelijk Kind. Kijk eens hoe vredig hij in mijn armen slaapt.
Sint-Jozef:
Ja, in zijn zoete slaap schijnt de Koning des Hemels de boodschap van een zijner Engelen niet te kennen… En toch is Hij alwetend… O Maria, waarom zegt Jezus Zelf niets? Waarom moet ik het bevel van de Hemel aan de Moeder van mijn God overbrengen?…
De Heilige Maagd:
Wees niet bevreesd, zeg het. Jij bent de vertegenwoordiger van God, het gezinshoofd. Wat beveelt de Engel uit naam van de Heer? Ik ben ten volle bereid hem te gehoorzamen.
Sint-Jozef:
Hij beveelt ons naar Egypte te vluchten, omdat Herodes besloten heeft het Kind te doden. We moeten direct vertrekken; morgen kan het misschien te laat zijn…
(Hij kijkt bedroefd naar Maria.)
De Heilige Maria:
Wees niet bedroefd, Jozef. Sinds de opdracht van Jezus in de tempel, ben ik voortdurend op beproevingen voorbereid. Volgens de woorden van de heilige oude Simeon zal mijn ziel met een zwaard van smart doorboord worden. Nu al wordt zijn profetie werkelijkheid: Jezus lijdt onder vervolging zelfs voordat Hij in staat is zich te verdedigen. Ik weet het, als Hij het wilde, zou alleen één van zijn kinderwoorden al volstaan om al zijn vijanden uit te roeien; maar, toch verkiest Hij voor een zwakke sterveling te vluchten, want Hij is de Prins van de vrede… Het kind geworden Woord zal het geknakte riet niet breken, de smeulende vlaspit niet doven. Indien Hij door de zijnen uit zijn eigen erfdeel verdreven wordt, zal dat Hem niet verhinderen Zijn leven te geven voor de arme zondaars die de tijd van Zijn komst niet erkennen.
Laten we onbevreesd vertrekken en een heidens land heiligen door de aanwezigheid van de Redder.
Sint-Jozef:
Wat valt het mij zwaar jullie aan de vermoeidheid en de gevaren van zo’n lange en zware reis te moeten blootstellen. Hoe gelukkig zou ik zijn als ik deze last geheel en al op mij mocht nemen… maar ik moet er in berusten al gauw te zien hoe het jullie aan van alles zal ontbreken. Hier hadden we het noodzakelijkste; in Egypte zullen wij de grootste armoede moeten lijden.
De Heilige Maria:
De armoede, waarin wij in ballingschap zullen leven schrikt mij niet af, daar we altijd de Schat bij ons hebben die de rijkdom van de Hemel is. Zijn Goddelijke Voorzienigheid die de vogeltjes voedt, zonder er een te vergeten, zal ons ook het dagelijks brood geven.
Sint-Jozef navolgen
Aanvaard zoals de zeer moedige Sint-Jozef, alle beproevingen uit Gods hand en verdraag ze zonder te morren en te klagen.
BIDDEN TOT SINT-JOZEF
Behoed ons, liefdevolle Vader, tegen elk gevaar van dwaling en bederf. Wees ons genadig en sta ons vanuit de hoge Hemel goedgunstig bij in onze strijd tegen de machten van de duisternis. En zoals Gij eertijds het Kind Jezus van het doodsgevaar hebt gered, verdedig thans ook de Heilige Kerk van God tegen de vijandelijke hinderlagen en in alle tegenspoed (Paus Johannes-Paulus II).
Verhalen
1. Treed in mijn voetsporen…
In januari 1947 vertelde mij een oude dame van 71 jaar: “Ik had zes broers en zussen in Beieren. Mijn priesterbroer was stervende in het ziekenhuis te A.
Ik besloot Tsjecho-Slowakije te verlaten om hem bij te staan. Op weg erheen met de trein, stopte deze in het laatste stationnetje vóór HOF. Alle reizigers moesten uitstappen voor de grenscontrole. Ik toonde de grenswacht het spoedbericht om me naar mijn zieke broer te begeven. Het bericht werd prompt geweigerd en ik moest onverwijld terugkeren naar vanwaar ik kwam.
Daar stond ik dan; de rugzak op mijn rug en totaal ontredderd. Met tranen in de ogen begon ik te bidden tot Sint-Jozef. Toen vatte ik moed en besliste om te voet verder te gaan. Ik had reeds een heel eind weegs afgelegd. Toen ontmoette ik een redelijk bejaard man met een mooie witte baard. Hij raadde mij sterk af het nabijgelegen gehucht aan te doen – het zat daar vol Russen. Hij wees me een woning aan die wat verderop gelegen was. “Die mensen, zei hij, zullen u wel genoegzaam inlichten hoe u uw weg veilig kunt vervolgen”.
En waarachtig, bij de woning aangekomen stelde de huisvrouw me de vraag: “U gaat zeker naar Beieren?” “Ja”, antwoordde ik opgetogen. Toen ging zij haar man halen. “Beste mevrouw, zei hij, ik kan u wel de weg wijzen. Maar ik kan u onmogelijk vergezellen. Ze hebben me reeds een keer tegengehouden”. Vervolgens raadde hij me aan mijn rugzak aan hem af te geven om minder op te vallen. Hij zou er wel zorg voor dragen en hem teruggeven bij mijn terugkeer, een paar maanden later.
Ik ben weer besluiteloos. Moet ik mijn weg vervolgen of rechtsomkeer maken? Dan begin ik Sint-Jozef aan te roepen. Ik smeek hem mij te begeleiden en te beschermen. Vol vertrouwen ga ik op stap, richting Beieren.
Uitgeput van het marcheren kom ik weer een man tegen met witte baard. Hij vraagt mij of ik naar Beieren ga. Op mijn bevestigend antwoord zegt hij: “Volg mijn voetsporen. Ik kom juist van ginder”. Het had pas gesneeuwd. Daardoor waren zijn voetsporen duidelijk zichtbaar. Een beetje verder keek ik om. Maar de minzame reiziger was uit het gezicht verdwenen. Ik was ontroerd, Sint-Jozef zelf had mij bijgestaan!
Te voet vervolgde ik mijn weg. Een deel van de weg kon ik meerijden met een vrachtwagen tot aan HOF. Ik was juist op tijd voor de trein naar A.
Sedert dit voorval ben ik er zeker van dat Sint-Jozef onze leidsman is op onze levensweg en zeker ook op de weg die leidt naar de Hemel.
Dank U, Sint-Jozef, voor Uw wonderbare bijstand!” (E. N.)
2. Lieve heilige Jozef, het is te helder!
Wij zijn negentien vluchtelingen die vanuit de vervolging naar een vrij land willen vluchten: tien seminaristen, een priester, een gezin van vijf personen, twee leiders met de namen Jozef en Sepp, en ikzelf als kloosterzuster.
We lopen in een rij achter elkaar. Onze weg voert door bossen, moerassig land en over omgeploegde velden, die met lichte sneeuw bedekt zijn. Rond de bewoonde plaatsen maken we soms een grote boog. Het is uiterst moeilijk om over de velden te gaan. Bijzonder voor de seminaristen die een opblaasbare boot en twee rollen zeildoek dragen. Nog lastiger is het voor de kleine kinderen. Ze huilen van tijd tot tijd. Over hem maakt onze leider Jozef zich grote zorgen. Het minste gehuil aan de grensovergang zou namelijk voldoende zijn om de grenswachters met hun speurhonden op de vluchtelingen opmerkzaam te maken.
Om middernacht zijn we reeds drie uur onderweg. Dan gaat de maan op! In het maanlicht zien we achter de velden een donkere lijn. Dat is de dam aan de grens. Op Jozefs bevel moeten we weer op de grond gaan liggen. Hij en de tweede leider verkennen met een verrekijker de omgeving. Ook onze blik zweeft onrustig in het rond. We denken aan de wachters en hun honden.
Het maanlicht wordt steeds heller. Het is echt lastig. Want in dit gevaarlijke maanlicht kunnen we ons onmogelijk tot bij de dam wagen. “Het is te helder!, hoor ik Jozef voor me fluisteren… Uitgerekend nu!”
Op dat moment denk ik aan de vlucht van de heilige Jozef met Maria en Jezus, en ik bid in stilte: “Lieve heilige Jozef, het is te helder! Kunt u die maan niet een beetje verduisteren? Herinner u toch hoe ook u met de Heilige Familie over de grens moest vluchten! Nu zijn we in dezelfde situatie. Herinner u dat Herodes u niet heeft kunnen grijpen! Nu moet u ons bijstaan, opdat ook wij niet gesnapt worden. Verlang ik teveel? U was toch zeker blij toen Uw vlucht gelukt was. Ik zou het ook zijn!” Daarbij streelde ik het prentje van de heilige Jozef, dat ik in de zoom van mijn jas genaaid had.
In het heldere maanlicht kijk ik naar het bezorgde gelaat van Jozef. Maar opeens treedt er een verandering op. We kijken op en zijn sprakeloos van verbazing: een nevel komt opzetten, die de maan verduistert…
Jozef ademt opgelucht op. “Alles in orde!” De nevel wordt steeds dichter. De nacht wordt zelfs pikzwart. Weer streel ik het Sint- Jozefprentje in mijn jas. Ditmaal uit diepe dankbaarheid.
We strompelen verder, houden even pauze, strompelen verder en plots verheft zich voor ons de dam. We klimmen erop, de mannen met de kinderen op de arm. Ik heb een mond vol aarde en slijk. Dit korte stuk komt me voor als een kilometer. Nog enkele meters en dan gaat het naar beneden. Strompelend en rollend. God zij dank, de kleintjes huilen geen enkele maal.
Op de andere zijde loopt Jozef zo snel hij kan op handen en voeten het bos in. Wij hem achterna. Hier rusten we even uit en kijken achterom, maar door de nevel zien we de dam niet meer.
“Hoe gaat het, Zuster?”, vraagt Jozef. Mijn hart klopt zo luid dat hij het wel haast horen kan. “Met Gods hulp gaat alles goed, Jozef!” “Ja, met Gods hulp hebben we het zwaarste nu reeds achter ons.”
Een halve kilometer voor ons ligt de grensstroom van ongeveer tweehonderd meter breed. De oever is hier niet eens een meter hoog. Dat vergemakkelijkt het overzetten met de rubberboot. Viermaal moet hij de stroom overvaren tot alle vluchtelingen de oever van de vrijheid bereikt hebben.
Ik stap als voorlaatste uit de boot en sta voor de eerste maal van mijn leven op vreemde bodem. Als ik in de richting van mijn vaderland kijk komen de tranen. Tranen van heimwee, maar ook tranen van dankbaarheid voor de wonderbare hulp van de heilige Jozef, die wij van hem kregen tijdens onze levensgevaarlijke vlucht (Zuster C.).
3. Verdwaald in het bos
De annalen van Cîteaux verhalen dat een monnik van Montserrat, die een grote verering had voor Sint-Jozef, op een avond in het bos verdwaalde. Plots ontwaarde hij een man die een ezel naast zich leidde waarop een vrouw zat met een kind in haar armen. De monnik ging naar hem toe om de weg te vragen. “Dat treft, zei de man, daar ga ik ook naar toe. Als je ons wil vergezellen, kunnen we samen verder gaan.” Tijdens de tocht sprak de man zo mooi dat de monnik – zoals destijds de Emmaüsgangers – zijn hart voelde branden en ze veel vlugger dan verwacht de poorten van de stad bereikten. “Hier ben je bij de stad die je zoekt”, zei de man en op hetzelfde moment was het gezelschap verdwenen. Toen pas begreep de monnik dat de Heilige Familie hem vergezeld had.
Zo zouden alle christenen hun levensreis moeten maken in gezelschap van Jozef, Jezus en Maria. Wanneer zij dan aangekomen zijn bij de poorten van de Eeuwige Stad zal de Heilige Familie niet verdwijnen maar hen in volle glorie verschijnen.
4. De weg naar Messkirchen
In de zeventiende eeuw was er in de Nederlanden, in de stad Dinant (tegenwoordig België) een bloeiend Ursulinenklooster. In 1660 vroeg landgraaf Franz Christof enkele Zusters voor de stad Messkirchen in Baden.
Er werden drie Zusters naar toe gestuurd. Hoewel ze door een ervaren gids geleid werden raakten de Zusters verdwaald in Straatsburg. In hun angst richtten zij zich tot Sint-Jozef en beloofden hun nieuwe klooster onder zijn bescherming te plaatsen als ze zonder problemen hun reis zouden beëindigen. Op dat ogenblik kwam een eerbiedwaardige grijsaard hen tegemoet. Hij wees hen de weg naar Messkirchen en zei: “Ga erheen, maar jullie zullen daar niet lang blijven. Een grotere prins zal jullie vragen in zijn land te komen.”
De Zusters kwamen heelhuids in Messkirchen aan en begonnen daar een school, die ze onder de bescherming van Sint-Jozef stelden.
Deze school werd een groot succes en de Ursulinen vroegen zich af hoe de voorspelling van de grijsaard in vervulling zou gaan. “Het was ongetwijfeld Sint-Jozef die ons de weg gewezen heeft. Hij heeft ons gezegd dat we niet lang in Messkirchen zouden blijven. De school die wij hier gesticht hebben, schenkt ons grote voldoening en het is niet erg waarschijnlijk dat we deze voor een andere zullen ruilen.”
De goede naam van de school van Messkirchen drong evenwel door tot het hof van keurvorst Ferdinand Maria van Beieren. Hij besloot de Zusters uit te nodigen om zich in zijn land te vestigen.
De Zusters, die zich de woorden van Sint-Jozef herinnerden, waren ervan overtuigd dat ze meer goed konden doen in Beieren. Daarom aanvaardden zij het voorstel van de prins Ferdinand Maria en verlieten ze Messkirchen tot grote spijt van de landgraaf van Baden.
Keurvorst Ferdinand Maria van Beieren verwelkomde de Zusters en verwees hen naar de stad Landshut als standplaats voor hun activiteiten. De bevolking ontving de Zusters zeer koel. Ze vonden de school te ‘aristocratisch’. Hun vooroordelen verdwenen echter snel. Men stichtte een congregatie van de Kinderen van Maria. De leden bezochten armen en gevangenen en gingen overal weldoende rond. Weldra wilden alle maatschappelijke klassen een plaats voor hun dochters op de school.
De congregatie van Landshut breidde zich snel uit. Na enkele jaren kon een nieuw klooster geopend worden in Innsbruck. Dankzij hun toewijding en het toenemend aantal Zusters overwonnen zij alle moeilijkheden tot aan onderdrukkingen toe. Vanuit Landshut werden de eerste Ursulinenkloosters in Noord-Amerika gesticht. Ook daar vond een snelle uitbreiding plaats.
Zo zien we hoe Sint-Jozef door enkele Zusters te hulp te komen, het de Kerk mogelijk heeft gemaakt het rijk van Jezus onder de mensen te verbreiden.