Derde boek
De innerlijke vertroosting
Hoofdstuk 29
De manier waarop men God moet aanroepen
en zegenen als de kwelling ons overvalt
- De dienaar: Heer, uw naam zij gezegend in eeuwigheid (Tob. 3 : 23), omdat Gij gewild hebt dat deze beproeving en kwelling over mij kwamen.
- Ik kan er niet aan ontkomen en ik ben wel genoodzaakt naar U toe te vluchten, dat Gij mij moogt helpen en het voor mij ten goede keren.
- Heer, nu ben ik bedroefd en het gaat van binnen niet goed met mij; ik voel mij zeer gewond door het lijden dat nu op mij neer is gekomen.
- Maar nu, lieve Vader, wat zal ik zeggen? Ik ben omgeven door angst: red mij uit dit uur (Joh. 12 : 27)
- Maar daarom ben ik in dit uur gekomen, dat Gij verheerlijkt moogt worden als ik diep vernederd, door U bevrijd word.
- Laat het U welgevallig zijn, Heer, mij te redden (Ps. 40 : 14), want ik arme, wat kan ik doen en waar moet ik naar toe zonder U?
- Heer, geef mij geduld ook deze keer; help mij, mijn God, dan zal ik niet vrezen, hoezeer de last mij ook drukt.
- En wat moet ik nu bidden? ‘Heer, uw wil geschiede’ (Mt. 26 : 42). Ik heb dit leed en deze angst ten volle verdiend.
- Ik zal het in elk geval wel moeten uithouden, totdat het onweer aftrekt en alles weer opklaart.
- Want uw almachtige hand, Heer, kan ook deze beproeving van mij afnemen of de aanval zo temperen dat ik niet volkomen bezwijk; Gij hebt al meermalen zo met mij gedaan, Heer mijn God, mijn barmhartigheid (Ps. 58 : 18).
- En hoe zwaarder het voor mij is, des te lichter is voor U ‘deze verandering die komt van de rechterhand van de Allerhoogste’ (Ps. 77 : 11).