LES 54

VIER EN VIJFTIGSTE LES

Over het vierde gebod

EERBIED VOOR HET GEZAG

 

470  (3) Zeg het vierde gebod.

“Eert uw vader en uw moeder.”

471  (4) Wat gebiedt het vierde gebod?

Het vierde gebod gebiedt onze ouders en onze geestelijke en wereldlijke overheid te eren.

472  (4) Welke zijn de plichten van de kinderen jegens hun ouders?

De kinderen moeten hun ouders beminnen en eerbiedigen, hun gehoorzamen en ze in hun nood bijstaan.

“Gij, kinderen, weest gehoorzaam aan uw ouders in de Heer, want dit is uw plicht.” (Efes. 6, 1)

473  (4) Wat hebben de kinderen te verwachten, die hun ouders eren?

De kinderen, die hun ouders eren, hebben te verwachten: Gods zegen in dit leven en het eeuwig loon in de hemel.

474  (7) Welke zijn de plichten van de ouders jegens hun kinderen?

De ouders moeten zorgen voor het lichamelijk onderhoud van hun kinderen; zij moeten hun in het gezin en door de school een christelijke opvoeding geven.

“Gij, vaders verbittert uw kinderen niet, maar voedt ze op in de tucht en in de vermaning des Heren.” (Efes. 6, 4)

475  (7) Waarom moeten wij ook onze geestelijke en wereldlijke overheid eren?

Wij moeten ook onze geestelijke en wereldlijke overheid eren, omdat hun macht en gezag van God komt.

476  (7) Welke zijn onze plichten jegens de H. Kerk?

Onze plichten jegens de H. Kerk zijn:

    1. onze Moeder de H. Kerk met een ware kinderliefde te beminnen;
    2. aan haar gezag volledig te gehoorzamen.

477  (7) Welke zijn onze plichten jegens het vaderland?

Onze plichten jegens het vaderland zijn:

    1. dat wij echte liefde tonen voor land en volk;
    2. dat wij aan zijn wettig gezag volledig gehoorzamen.

“Iedereen moet onderworpen zijn aan het hogere gezag, want alle gezag komt van God; ook moet gij de belasting betalen, want de overheid is de beambte van God.” (Rom. 13, 16)

478  (5) Wanneer mogen wij aan het gezag niet gehoorzamen?

Wij mogen aan het gezag niet gehoorzamen, wanneer het iets gebiedt dat zonde is.

“Petrus en de Apostelen gaven ten antwoord: Men moet meer gehoorzaam zijn aan God dan aan de mensen.” (Hand. 5, 29)