Derde dag – Voorbereiding van de genade

DERDE DAG

Voorbereiding van de genade

Voorbestemd tot de zeer hoge waardigheid van Echtgenoot van Maria, ontving Sint-Jozef van de heilige Geest een voorbereiding van genade, met betrekking tot de verheven en delicate opdracht die hij moest vervullen.

Het is zoals Sint-Alphonsus de Liguori uitlegt: “Wij moeten een groot vertrouwen hebben in de bescherming van Sint-Jozef, want hij is door zijn heiligheid buitengewoon dierbaar aan God geweest.

Om de heiligheid van Jozef te kunnen schatten, is het voldoende te weten, dat hij door God werd uitverkoren om de vaderlijke plichten tot Jezus Christus te vervullen. Welnu, Sint-Paulus heeft gezegd: God heeft ons tot waardige bedienaren gemaakt van het Nieuwe Verbond. Dit betekent volgens Sint-Thomas van Aquino, dat telkens wanneer God iemand uitverkiest voor een bepaalde taak, Hij hem alle genaden geeft, die hem geschikt maken voor het vervullen van deze taak. Daar God Sint-Jozef dus bestemd heeft om het vaderlijk gezag over het mensgeworden Woord uit te oefenen, kan men als zeker beschouwen, Hij deze persoon ook alle genaden van wijsheid en heiligheid geeft om deze opdracht goed te vervullen. Men mag er dan ook niet aan twijfelen, dat Hij hem gezegend heeft met al de genaden en voorrechten, aan de andere Heiligen verleend.”

Zou de verhevenheid van genade, die wij in Sint-Jozef erkennen het voorrecht mee hebben gebracht, dat hij vanaf de moederschoot geheiligd zou zijn, zoals Sint-Johannes de Doper?

Het voorrecht van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria was te danken aan het feit, dat Zij geroepen was het Woord Gods te bezitten vanaf het eerste ogenblik van zijn Menswording. Hij moest Haar in bezit nemen vanaf het eerste ogenblik van haar eigen ontvangenis, anders zou Zij haar Verlosser meer hebben bezeten, dan dat Zij door Hem bezeten zou zijn, hetgeen onaanvaardbaar is. De liefde van God voor Zijn schepsel kan niet minder diep zijn, dan de liefde van het schepsel voor zijn God.

Welnu, een dergelijke vergelijking dringt zich op voor wat Sint-Jozef betreft. Hij kwam in bezit van zijn Verlosser, terwijl deze zich nog in de moederschoot bevond, te weten op het ogenblik dat de Engel hem het geheim van het moederschap van zijn kuise Echtgenote toevertrouwde; vanaf dat moment kreeg hij over het Kind het vaderlijk gezag. Ligt het niet in de logische lijn der goddelijke beschikkingen, dat de Verlosser in bezit heeft willen komen van zijn toekomstige vader door een voorkomende genade, zelfs vóór zijn geboorte, omdat Hij zich, hoewel nog niet geboren, voorbestemde aan Jozef toe te behoren?

Het volstaat ons deze harmonische relatie aan te tonen. Laten wij proberen te zeggen wat de genade van Sint-Jozef inhield.

Als roemrijke afstammeling van David, zoals de tot zijn eer gemaakte litanieën vermelden, bevatte hij zonder enige twijfel al de deugden die zijn voorouders kenmerkten. Hij had het uitnemend geloof van Abraham, de oprechtheid van Izaak, het geduld van Jakob met de zuiverheid van Jozef, de geest van godsvrucht van de heilige koning David, de onderworpenheid aan God van Ezechias en de brandende ijver van Josias. Bestemd om Echtgenoot van de Maagd te worden, ontving hij een volmaakte bestendigheid van ziel tegenover alle hartstochtelijke gemoedsbewegingen; bestemd om de goddelijke mysteries te verbergen, ontving hij de geest van stilzwijgen, ingetogenheid en nederigheid, die geen enkel andere sterveling kan bereiken.

Wij halen gaarne de mooie woorden van Sint-Bernardinus van Siena aan, die zei dat hij was: “Zonder de minste smet in maagdelijkheid, zeer diep in nederigheid, zeer vurig in zijn liefde tot God en de naaste en zeer verheven in de beschouwing”.

Laten we nu eens op deze laatste eigenschap letten: Jozef was vrij van elke gehechtheid tot het tastbare; hij genoot een zeer hoge en ononderbroken graad van beschouwing. Is het gewaagd te denken dat hij de geheimnisvolle benaderingen van God tot zijn Vaderen kende, evenzo als Abraham onder de eik van Mambre, Jakob in zijn slaap op de steen van Bethel en als Mozes bij het brandend braambos van Horeb?

Wij bewonderen in Abraham een zielsvermogen, in staat om een ontelbaar geslacht te omhelzen; de Heilige Schrift zegt ons, dat God aan Salomon een hart schonk zo groot als de stranden der zeeën, om er de schatten van de goddelijke wijsheid in te bergen.

De ziel van Sint-Jozef werd door de Heilige Geest onvergelijkelijk breder en dieper geschapen, omdat Hij er Maria het volmaakte Schepsel, en Jezus, het mensgeworden Woord, in al hun luister wilde doen stralen. Wij vergelijken deze ziel dan ook niet met de diepte der zeeën, doch met het onmetelijk gewelf der hemelen.

En deze ziel, die iets van de helderheid en voornaamheid der hemelse ruimten bezat, was van een buitengewone zachtmoedigheid; zij bloeide in even vurige als zeer zuivere gevoelens.

Zijn liefde ging geheel op in God, doch hij was bereid om in God de personen te beminnen, die God hem in Zijn liefde zou aanbieden.
( Dom Bernardus Marechaux )

 

Sint-Jozef navolgen

Al onze gebeden en werken aan God opdragen door de handen van Sint-Jozef en Maria.

GEBED TOT DE H. JOZEF
OM EEN BIJZONDERE GENADE TE VERKRIJGEN

O goede heilige Jozef, mijn tedere Vader, trouwe Bewaarder van Jezus en zuivere Bruidegom van Gods Moeder, ik smeek en verzoek U dringend God de Vader zijn voor de zondaars gekruisigde Zoon op te dragen. Verkrijg ons van de Eeuwige Vader in de driemaal heilige naam van Jezus de genade waar wij om smeken. Vraag Hem barmhartigheid voor Uw kinderen. Temidden van Uw eeuwige heerlijkheid gedenk de narigheden van onze wereld, gedenk degenen die lijden, degenen die bidden, degenen die wenen. Door de bemiddeling van Uw gebed en die van Uw allerheiligste Bruid, moge Jezus ons vertrouwen beantwoorden en onze hoop bekrachtigen.
Amen.

Verhalen

1. “De Toren van de heilige Jozef”

Wie kent niet de Zusterkens der Armen? Zij hebben de heilige Jozef gekozen als hun patroon en beschermer, meer nog, als hun leverancier en hun huisbestuurder. De arme religieuzen leven van de ene dag in de andere van aalmoezen die ze door bedelen krijgen. Zij hebben in elk van hun huizen 40, 50 soms wel 100 oude mannen te onderhouden en stellen als eerste voorwaarde bij hun opname dat ze volslagen arm zijn en niets kunnen geven.

Deze orde werd gesticht in 1840 door de gelukzalige Jeanne Jugan (Zuster Maria van het Kruis). De Zusters hebben gedurende meer dan anderhalve eeuw niet alleen kunnen voorzien in al hun behoeften, maar ze hebben ook in veel landen bloeiende huizen gesticht. Aan de heilige Jozef hebben ze dit te danken. Ze hebben hem maar aan te roepen en alles gebeurt met een wonderbaarlijke snelheid. Dit is geen overdrijving en hun hemelse leverancier schijnt voor hen het wonder van de broodvermenigvuldiging te willen hernieuwen en dat bijna dagelijks. De Zusterkens verwonderen er zich niet meer over en ze hebben in de heilige Jozef een kinderlijk vertrouwen dat nog nooit werd beschaamd
.
Een bijzonder ontroerende herinnering is verbonden aan de oprichting van hun noviciaat ‘De Toren van de heilige Jozef’: “Het noviciaatshuis van de nieuwe congregatie was te klein geworden. In Saint-Pern was een groot stuk bouwterrein te koop. Deze grond werd aangekocht maar er ontbrak een kerk en de middelen om die te bouwen. Een lumineus idee kwam al gauw bij hen op: ‘We bakenen alvast de plaats van de toekomstige kerk of en zetten er een beeld van de heilige Jozef neer, in de open lucht en zonder enige beschutting. Onze voedstervader zal zich niet erg op zijn gemak voelen, zo bloot gesteld aan weer en wind. Hij zal wel de wegen vinden om voor zich een kerk te laten bouwen, waar hij een plaats zal krijgen. Daar zullen wij hem dan vereren zoals hij verdiend heeft.’ En zo gebeurde het.

Enige tijd later bemerken twee godvruchtige mensen het beeld van de heilige Jozef, eenzaam en zonder versiering; ze vragen om uitleg en men haast zich die te geven. Dat ontroert hen zo, dat ze direct het besluit nemen de verlangde kerk te bouwen.

Deze kerk bestaat vandaag nog: ze heeft drie schepen, versierd met een prachtige spits, bekroond met een schitterend beeld van de heilige Patriarch. De kloostergemeenschap heeft als gevolg daarvan de naam ‘Toren van de heilige Jozef’ aangenomen. Als herinnering krijgt elke novice die het huis verlaat, na het afleggen van haar geloften een klein beeldje van de heilige Jozef, dat zij altijd bij zich draagt: hij die de Heilige Familie beschermd heeft, zal ook haar wel beschermen…”

2. Alleen een gebed

Pater Jean, abt van Fontfroide, was getuige van een bijzondere genade die Sint-Jozef verleende aan iemand die de gewoonte had elke dag tot hem te bidden. Hij vertelde het als volgt:

“Tijdens mijn verblijf in het klooster van Sénanque, wandelde ik op een avond, tegen mijn gewoonte in, op een grasveldje bij de toegangspoort. Broeder portier komt me halen.

— Een meneer vraagt naar u.
— Naar mij?… Kent hij me dan?
— Ja, ongetwijfeld, hij heeft u gezien en aangeduid.

Ik ga naar hem toe. Het was een knappe man, heel goed gekleed, met een gedistingeerd voorkomen, maar hij leek me helemaal in de war. Op enkele passen afstand van hem graasde een prachtig zwart paard, het mooiste dat ik ooit in mijn leven gezien heb. O, wat een prachtig dier !

— Meneer, zegt de bezoeker tegen me, ik ken u niet. Van verre zag ik u en heb u laten roepen. Red me. Ik was op weg om me te verdrinken, maar het lukte me niet. Mijn paard voerde me dwars over de rotsen hierheen en bleef voor uw poort staan. Waar ben ik hier? Wat is dit voor een huis? Een landhuis?
— Neen, een klooster.
— Ik heb er nog nooit een gezien. En waarom bent u in wit en zwart gekleed zoals een clown?
— Dat is het habijt van onze orde. Maar vertelt u me eens, wie bent u?
— Ik ben de directeur van het keizerlijk circus van Lyon.
— Bent u geruïneerd?
— Neen, ik heb minstens een vermogen van een miljoen: mijn bedrijf loopt uitstekend. Ik heb veel personeel in dienst, maar ik ben bezeten van de gedachte zelfmoord te plegen.

Ik neem hem bij de arm en zeg glimlachend tegen hem:

— Neen, u moet u niet verdrinken, het water is te koud. We zullen voor uw paard zorgen. U vertelt me uw verhaal en wij helpen u.

De eigenaardige man begon onmiddellijk met zijn uitzonderlijk verhaal:
“Mijn vader heb ik nooit gekend. Met zeven jaar verloor ik mijn moeder. Op een avond stierf ze. Daarna kwam een kleine optocht haar halen. Van te voren was er een pastoor bij ons thuis gekomen met in het rood geklede kinderen. Hij had een calotje op zijn hoofd, een gordel om en een rode toog aan met een soort kanten hemd erover. Dat maakte indruk op me. Later vertelden ze me dat mijn moeder haar eerste communie deed. Na mijn moeder’s dood nam ik het beetje geld dat ik thuis vond en ging naar een circus in de buurt. Ik was moederziel alleen; ik had niets. Ik vroeg aan de circusdirecteur of hij me kon gebruiken.

— Je bent te jong. Zeg aan je vader…
— Die heb ik niet.
— Zeg aan je moeder…
— Vandaag hebben we haar begraven.
— Waar woon je?

Ik vertelde het hem.

“Kom morgen terug; dan zullen we zien”.

Ik kwam terug. Hij nam me aan; ik maakte deel uit van zijn circusgezelschap. Hij behandelde me als zijn zoon en toen hij stierf liet hij mij zijn circus na. Overal ben ik geweest; ik heb veel geld verdiend. Maar sinds enige tijd weet ik niet wat me innerlijk verscheurt: ik voel me diep ongelukkig, ik wil me verdrinken.

— Bent u gelovig?
— Ik weet niet wat dat is.
— Gelooft u in God?
— Ja, vaag; maar ik weet eigenlijk niet wat dat inhoudt.
— Kunt u het kruisteken maken?
— Mijn moeder maakte het en ze liet het me maken. Sindsdien heb ik het niet meer gedaan. Ze had me ook een gebedje geleerd en liet me dat elke dag opzeggen. Zo was het. En hij zei voor me het gebed op: ‘Tot U heilige Jozef, nemen we onze toevlucht’.
— Zegt u het nog wel eens op?
— Elke avond voor ik slapen ga; ik heb het nooit achterwege gelaten.
— Weet u wie de heilige Jozef is?
— Neen.
— En waarom bent u ongelukkig?
— Dat weet ik niet. Ik heb nergens meer zin in, alles staat me tegen, ook het leven zelf. Ik heb mijn paard voortgedreven tot aan de oever van de Rhône; maar het sprong achteruit en ging ervandoor. Voor het eerst in mijn leven was ik het niet meer de baas.
— Welnu, de Voorzienigheid heeft u hierheen geleid.
— Wat is de Voorzienigheid?
— Dat is de tastbaar geworden hand Gods. Die heeft u hierheen gevoerd, want God wil u redden. U bent gedoopt; Hij wil niet dat u als een heiden sterft. Niet in de stroom van de Rhône, waar de dood u wacht, maar in de stroom van Gods genade, waar het Leven is. Samen zullen we daaraan werken. Rond dit uur ben ik nooit in de tuin. De goede God heeft me ingegeven er toch heen te gaan om u zodoende te ontmoeten. Ik beklaag u vanuit het diepst van mijn hart; vindt u goed dat ik u omarm?

Ontroerd deed ik het. Hij werd erdoor getroffen.

“Vanavond blijft u bij ons eten, voegde ik er aan toe. U slaapt in het gastenverblijf, en morgen, in plaats van te vertrekken, brengt u de dag hier door.”

Hij bleef niet alleen de volgende dag, maar drie volle dagen. Ik leerde hem de belangrijkste geloofswaarheden. Hij was erg intelligent, en God had hem laten zien dat genoegens noch geld gelukkig maken. Hij biechtte en communiceerde. Tegen zijn zin stuurde ik hem naar huis. Als een heel ander mens kwam hij in Avignon terug, regelde zijn zaken, verkocht zijn circus, verdeelde zijn geld onder de armen en werd monnik. Enkele jaren later kreeg hij zware koorts en stierf als een heilige, nog erg jong en onbekend.

U ziet, voegde de goede pater eraan toe, van hoeveel waarde voor een ziel de bescherming van Sint-Jozef is. De man bleef trouw tot hem bidden, zelfs al begreep hij niet wat hij zei, noch tot wie hij zich richtte. Hij werd ervoor beloond.”

3. Het heiligenbeeld

Hans Doler, houtsnijder uit Neurenberg in het begin van de achttiende eeuw was niet zomaar een kunstenaar, hij was een christelijk kunstenaar. Zijn vrouw Gretchen had een zeer bijzondere verering voor Sint-Jozef, patroonheilige van de houtbewerkers van de Pegnitzvallei. Zij had Hans gevraagd voor haar een beeld te maken van haar lievelingsheilige. Sint-Jozef werd afgebeeld met het Kind Jezus aan zijn hand, en in een zegenend gebaar strekt hij de hand uit over allen die voor hem knielen. De kleine Fritz, twaalf jaar oud, hielp zijn vader bij het vervaardigen van het beeld en nooit werd een mooier werkstuk door de beeldhouwer afgeleverd. Iedere avond bad het gezin voor het beeld, dat een ereplaats had boven de haard.

Op een dag, toen Fritz naar München zou vertrekken om er het houtsnijdersvak te leren, werd zijn vader ziek. De jongen moest dus vervanging zoeken voor zijn vader. Het gezin was diep bedroefd.

Op een nacht echter, toen Hans veel pijn had, werd de kamer plots hel verlicht en een statige man met aan de hand een mooi blond jongetje trad binnen. Zij namen het houtsnijdersgereedschap en gingen aan de slag om het werk of te maken waarmee al begonnen was. De werklieden straalden zoveel waardigheid uit, hun blik was zo zacht en hun werk zo geruisloos dat Hans niet angstig was, maar hen in stilte bewonderde. Overigens kwamen de man en het kind hem vaag bekend voor. Hij zag hoe zij de slapende kinderen naderden, hen aanraakten en hun hand uitstrekten naar hemzelf en zijn vrouw. Vervolgens verlichtten zij de kamer als zonnestralen en verdwenen.

Het ochtendgloren brak aan. Hans richtte zich op, zijn hoofd voelde helder en bevrijd aan en toen hij zich uitrekte waren zijn armen ontspannen. “Gretchen, zei hij, ik ben genezen”. De kinderen kwamen blij aangelopen en hij liep met hen naar de werkplaats. De werkstukken, die twee weken onaangeroerd waren blijven liggen, waren tot in de perfectie voltooid.

Droomde hij? Maar neen, hij was wel degelijk genezen en het werk was inderdaad klaar. Hans knielde met zijn gezin devoot voor het heiligenbeeld neer. Hij herkende duidelijk de gelaatstrekken van de man en het Kind en vertelde zijn visioen. Hij weende van vreugde en werd vervuld van dankbaarheid. Het heiligenbeeld werd verguld en in het gezin bewaard als de kostbaarste schat van het huis.

4. De honderd rendieren

Een ijzige wind waait over het Great Slave Lake in het noorden van Canada en huilt woedend rond de missienederzetting “Sint-Jozef”, maar de honderd indianenjongens in het weeshuis van de Oblaten bekommeren zich er nauwelijks om. Ze zijn gewend aan koude en storm. Meer dan het geraas van de elementen plaagt hen het knorren van hun maag. In die dagen van maart 1917 lijdt men op de nederzetting de hoogste nood. De visvangst in de herfst was slecht, de jacht op de rendieren tevergeefs, daar de herten uit de streek weggetrokken waren. De arme Zusters wisten niet meer waarmee ze de honger van de kinderen moesten stillen.

’s Avonds zitten de jongens in de eetzaal en verslinden gulzig de stukjes vlees die de Zusters hun voorzetten.

— Waarom vangen de Broeders niet meer wild? bromt er een, die zijn portie reeds op heeft maar nog niet voldaan is.
— Dat is niet de schuld van de Broeders, antwoordt pater Duport. Het is jullie eigen schuld dat de potten leeg zijn !
— Onze schuld, hoezo?, vraagt de kleine Indiaan verwonderd.
— Ja, jullie schuld ! En ik ben zeer boos op jullie. Waarom bidden jullie niet met grotere ijver tot de heilige Jozef, onze Patroon? Menen jullie dat hij je honger zou laten lijden, als je hem wat luider zou aanroepen?

De kinderen beloven het verzuimde te herstellen en uit alle kracht tot de heilige Jozef te bidden.

— Wat denkt u, hoeveel rendieren hebben we nodig om de hongersnood de baas te worden?, vraagt de priester aan Zuster Overste.
— Honderd rendieren en geen een minder, antwoordt de Zuster zonder aarzelen.
— Dan moet de heilige Jozef ons honderd rendieren verschaffen. Ik ben ervan overtuigd dat hij het gebed van de kinderen verhoort. Morgen beginnen we een novene.

De negende dag van dit grote gebed roept de overste twee indianen van de stam der Gele Messen, de jagers van de nederzetting en beveelt:
— Span onmiddellijk de honden aan en ga op jacht ! Jullie moeten honderd rendieren schieten !
— Rendieren? Er bestaan geen rendieren meer !, schudden de jagers het hoofd. Niet één zullen we kunnen afschieten, Pater.
— Geen grapjes en vertrek nu maar ! De kinderen lijden honger.

“De grote Geest heeft de witte Vader het hoofd in de war gebracht, zeggen de Gele Messen, terwijl ze de honden voor de sleden spannen. We zullen zelfs nog niet eens een staart van een rendier zien.”

Maar het gebeurt. Enkele mijlen van het klooster vandaan stoten ze op een reusachtige kudde, die over het toegevroren meer trekt.

De Indianen leggen het geweer aan en knallen erop los. Honderd en drie rendieren blijven achter.

IJlings laden ze hun sleden en keren naar het klooster terug, waar ze door de kinderen met vreugdekreten ontvangen worden.

“Honderd hebben we er besteld. Drie heeft de heilige Jozef ons er nog bij gegeven !”, stellen ze tevreden vast.

Nu is alle nood ten einde. Voor de eerste maal sedert weken leggen de jongens zich met een voile maag to slapen, nadat ze de heilige Jozef tevoren uit de grond van hun hart voor dit wonder van barmhartigheid gedankt hebben (Pater Duchoissis, ” Aux glaces polaires”, blz. 123-125 ).