Tweeëntwintigste dag – Gehoorzaamheid van Jezus tegenover de heilige Jozef

TWEEËNTWINTIGSTE DAG

Gehoorzaamheid van Jezus tegenover de heilige Jozef

Alleen al het voorbeeld van Jezus Christus, die op aarde het bewijs wilde geven van zoveel eerbied en gehoorzaamheid tegenover Sint-Jozef, zou moeten volstaan om ons er toe te bewegen vurige ijveraars te zijn van de godsvrucht tot deze grote Heilige.

Zodra zijn hemelse Vader Hem Jozef had aangewezen om zijn plaats in te nemen op aarde, beschouwde Jezus hem altijd als zijn vader, en in die hoedanigheid betoonde Jezus hem eerbied en onderdanigheid gedurende dertig jaar: Et erat subditus illis – En Hij was aan hen onderdanig (Lc 2, 51). Dit betekent dat, gedurende al die tijd, de enige bezigheid van de Verlosser er in bestond te gehoorzamen aan Maria en
Jozef.

Gedurende al die tijd kwam het aan Jozef toe de bevelen te geven, omdat hij aangesteld was als hoofd van deze kleine Familie; en als ondergeschikte moest Jezus gehoorzamen. Dit ging zover dat Jezus nooit een daad stelde, zelfs geen stap zette, nooit voedsel noch rust nam, dan op bevel van Sint-Jozef.

Deze nederige onderdanigheid van Jezus Christus leert ons dat de waardigheid van Jozef die van alle Heiligen overtreft, behalve die van de Goddelijke Moeder.

Terecht heeft een geleerde schrijver gezegd: “Hij, die de Koning der koningen zo hoog heeft willen verheffen, heeft het volste recht vereerd te worden door de mensen”. Ook Jezus Christus Zelf heeft de H. Margaretha van Cortona aanbevolen “om een bijzondere godsvrucht te hebben tot Sint-Jozef, zoals tot degene die Hem gevoed had tijdens zijn leven” (H. Alfonsus van Liguori).

Jozua bracht de ganse wereld in bewondering toen hij aan de zon beval stil te staan, teneinde de achtervolging te voltooien van de op de vlucht geslagen vijanden; en de zon gehoorzaamde aan zijn stem. Maar welke vergelijking kan men trekken tussen Jozua die gehoorzaamd wordt door de zon, een onbezield schepsel, en Jozef die gehoorzaamd wordt door Jezus Christus, Zoon van God ?

Zolang Jozef leefde, dat wil zeggen gedurende de dertig jaren die hij doorbracht bij Jezus Christus, heeft deze Laatste hem geëerbiedigd als een vader en gehoorzaamd als aan een vader. Zó, dat gedurende deze dertig jaar de voortdurende bezigheid van de Zaligmaker erin bestond aan Jozef te gehoorzamen. Al die tijd kwam het Jozef toe om als hoofd van dit Gezin te bevelen en het was Jezus Christus die onderdanig en ondergeschikt moest zijn aan Jozef, die Hem door God gegeven was om Hem als vader te dienen. Alles werd geregeld door de bevelen van Sint- Jozef : de daden van Jezus, zijn voetstappen, zijn voedsel, zijn rust. Van zijn kant was Jezus Christus uiterst aandachtig om naar de bevelen van Sint-Jozef te luisteren en ze uit te voeren ( Sint-Alfonsus van Liguori).

Wij willen hem eren als de man die God heeft uitverkoren om het mensgeworden Woord van God een woonplaats, een historische plaats, een ouderlijk huis, een sociaal milieu, een beroep, een beschermer, een familie, met één woord: een gezin te geven. Het gezin immers is de cel van de gemeenschap, de in vrije beslissing opgebouwde, onscheidbare, uitsluitende en durende liefdesgemeenschap, waarin man en vrouw elkaar aanvullen en ertoe bestemd zijn, het tegelijk natuurlijk en goddelijk geschenk van het leven aan anderen, namelijk aan hun kinderen, door te geven. Jezus, de Zoon van God, behoorde tot een menselijk gezin, waardoor Hij als Mensenzoon werd geopenbaard. En met deze beslissing bevestigde en heiligde Christus deze wieg van ons menselijk leven, die thans het voorwerp is van ons bijzonder gebed en van onze overweging, als wij de vrome, stille en voorbeeldige persoon van de heilige Jozef gedenken.

We moeten echter tegelijk een principiële vaststelling maken met betrekking tot de persoon van deze Heilige: Jozef was ertoe uitverkoren om de rol van de wettige vader, niet van de natuurlijke vader, van Jezus over te nemen, want de menswording van Jezus geschiedde op een unieke en wonderbare wijze door de kracht van de Heilige Geest in de schoot van Maria, de maagdelijke Moeder Gods. Jezus, haar ware Zoon, is enkel volgens de wet, zoals men het ook geloofde: de zoon van de timmerman ( Lc. 3, 23; Mk 6, 3 en Mt 13, 55 ). Hier krijgen we een blik in de levensgeschiedenis van de heilige Jozef, in zijn gevoelens in zijn ‘liefdesgeschiedenis’ die hij bijna zag mislukken. Met een intuïtie, enig in haar soort, had hij Maria, die vol van genade was, dus de schoonste, de lieflijkste van alle vrouwen, tot zijn toekomstige bruid uitgekozen, en toen moest hij ervaren dat zij hem niet toebehoorde, dat ze moeder zou worden. Hij, die een goed mens was, rechtvaardig noemt het Evangelie hem, en bereid zijn liefde voor de onbekende bestemming van zijn bruid op te offeren, dacht er in stilte aan haar te verlaten en datgene op te offeren wat hem het dierbaarst was : zijn liefde tot dit onvergelijkelijke meisje.

Doch Jozef behoorde ook, ofschoon hij slechts een bescheiden handwerkman was, tot de uitverkorenen, want hij bezat namelijk het charisma in dromen openbaringen te ontvangen. Één van deze dromen, de eerste die het Evangelie ons overlevert, openbaarde hem: Jozef, zoon van David, vrees niet Maria, Uw Bruid tot U te nemen, want wat in haar is geboren, is van de Heilig Geest. Ze zal een Zoon baren en gij zult hem Jezus noemen, want Hij zal zijn volk verlossen van hun zonden (Mt 1, 20-21). Hij zal dus de Verlosser zijn, de Messias, de Emmanuel, dat wil zeggen in vertaling God met ons! (Mt. 1, 23). Jozef gehoorzaamde. Met vreugde en met een edel hart nam hij het van hem verlangde offer aan. Hij zou de vader van het Kind worden, “niet van het vlees, maar met zijn liefde” schrijft de H. Augustinus (Serm. 52, 20 PL 38, 351). Voor de wereld was hij de Echtgenoot, in werkelijkheid was hij enkel de beschermer, de getuige en de verdediger van de onbevlekte maagdelijkheid en tegelijk van het Goddelijk moederschap van Maria (Serm. 229, PL 38, 1096). Een unieke, wonderbare situatie, die niet enkel de persoonlijke heiligheid van de Moeder Gods openbaart, maar ook de heiligheid van haar eenvoudige, maar grootse man, de heilige Jozef, die de Kerk ons niettegenstaande de vastentijd toch toestaat feestelijk te vieren (Paulus VI, 19 maart 1973)-

Overweging

Wilt u bij Christus zijn, dan herhalen wij u vandaag nog: “Ite ad Joseph” d.w.z. “Gaat naar Jozef!” ( Pius XII)

Sint-Jozef navolgen

Vragen aan Sint-Jozef, Trooster van de ongelukkigen, dat hij zich gewaardigt ons altijd te beschermen en ons te helpen in al onze zorgen.

HEILIGE JOZEF, BID VOOR ONS

O Sint-Jozef, goede vriend, hoor het smeken van Uw Kind,
geef ons alles wat wij vragen als het strookt met Gods behagen,
daar Gij onze vader zijt,
help ons nu en alle tijd;
spreek o trouwe Godsbehoeder over ons met Jezus’ Moeder.
Sint-Jozef, Gij kunt helpen,
Sint-Jozef, Gij wilt helpen,
Sint-Jozef, Gij hebt steeds geholpen,
Sint-Jozef, Gij moet helpen.
Amen.

(Imprimatur – Dr. J. Kroon, s.j.)

Verhalen

1. Een kleine donkerblauwe Ford

Een Communiteit van Zusters in de Verenigde Staten vertelt:
Begin februari hadden wij bij het beeld van Sint-Jozef in de hal een foto geplaatst van een kleine auto, met daarbij een korte omschrijving van wat we in werkelijkheid nodig hadden. Het werd maart, zonder dat we enige reactie kregen…

Maar op de woensdag van de laatste week belde ons iemand die zei, dat hij ons een auto wilde schenken. Hij vroeg of er een Zuster met hem mee kon gaan naar de verkoper, om de auto naar het klooster te brengen. Toen de verkoper de auto aanwees, bleek hij identiek te zijn aan de auto op onze foto: een kleine donkerblauwe Ford!

De zegening van de auto heeft vandaag plaatsgehad en we zullen een H. Mis laten opdragen uit dankbaarheid tot en ter ere van Sint- Jozef… Had hij niet in zekere zin zijn antwoord zelf “ondertekend” ?

2. Ik betaal Hem mijn schuld

Elke dag, op een ander uur, nu eens ’s morgens, dan weer ’s avonds, soms laat in de nacht, stopt er en auto voor de deur van het tehuis van de Zusterkens der Armen in Chapinero (Colombia). Even is het stil, dan het gerinkel van munten in de brievenbus en daarna het geluid van een motor die gestart wordt…

Zo houdt een taxichauffeur dapper zijn belofte die hij aan Sint-Jozef gedaan heeft om een percentage van zijn dagelijkse verdienste aan hem te geven. Hij belt niet aan, bidt eventjes, laat het geld in de bus glijden en gaat weer weg.

“Mijn taxi, zegt hij op zekere dag, heb ik door Sint-Jozef gekregen. Ik betaal hem mijn schuld af!” Dat is alles wat de Zusterkens der Armen van hem weten.

3. Ik heb de moed verloren…

Een Zuster te Mayenne (juni 1864) vertelt het volgende:

Een jonge arme vrouw, wegens armoede verplicht wat brood te bedelen aan de deur van het klooster, stond op 9 maart 1864 huilend voor de kloosterpoort. Ik vroeg haar wat de oorzaak zou kunnen zijn van zo een droefheid.

Ze zei: “Kijk eens, ik heb twee kinderen, het éne is zes maanden en het andere achttien maanden, geen van beiden kan zelf lopen zodat ik verplicht ben hen in mijn armen te dragen. De oudste is nogal zwaar en vermoeit mij geweldig. Ik heb van alles geprobeerd en niets helpt, ik heb de moed verloren.”

Een zo moeilijk geval deed mijn hart bloeden. Ineens dacht ik deze arme vrouw aan mijn lieve vader Sint-Jozef toe te vertrouwen. Ik raadde haar meteen aan een voorbereidende novene te beginnen op de feestdag van Sint-Jozef; daarvoor gaf ik haar een prentje met een gebed dat zij elke dag moest bidden.

Dit voorstel werd met zoveel blijdschap aanvaard dat ze getroost en dankbaar voortging met de hoop verhoord te worden.

Haar vertrouwen zou wel beloond worden… Maar alvorens haar wensen te vervullen wilde onze goede Heilige haar op de proef stellen.

Op de derde dag van de novene kwam deze arme moeder terug, zo diep bedroefd als de eerste keer. ”Een ramp is mij overkomen, zei ze; mijn oudste kind had het prentje van Sint-Jozef uit mijn handen gerukt.”

Ik moest glimlachten om de rede van deze nieuwe droefheid, maar ditmaal was het middel gemakkelijk te vinden. Zij kreeg een nieuw prentje en opnieuw werd zij getroost daar zij zo zeker wist dat dit gebed de benen van haar dochtertje zou losmaken.

Gelijk had zij… Want op 19 maart, feestdag van Sint-Jozef, kon het meisje alleen lopen en nog vlug ook! O! Wat een geluk!

Haastig kwam de gelukkige moeder mij het goede nieuws melden en ditmaal waren er tranen van vreugde!

4. Het Doopsel van O-Tschi-ok-i

Achilles Robert, missionaris in Korea, verhaalt de volgende ernstige gebeurtenis:

Het was in Taegu, Korea. Een heiden, met de naam O-Tschi-ok-i, bewoonde een huis niet ver van de Sint-Jozefkapel. Hij viel op door zijn slechte levenswandel: hij dronk, speelde, vertelde schuine praat en was bijzonder vervuld van een onverzoenlijke haat tegen onze heilige godsdienst.

Ofschoon slechts 24 jaar oud, had hij naast zijn wettige vrouw nog vele bijvrouwen. Als onze christenen naar de Heilige Mis of naar de gebedsuren kwamen, meende hij steeds de aandacht te moeten trekken door ze te belasteren.

Trouw aan de raad, die ik de nieuw-gedoopten gegeven had, verdroegen ze alles geduldig. Ze gaven geen antwoord op die gemene beschuldigingen. Ze schonken die nar niet meer aandacht dan men een blaffende hond schenkt.

Begin maart 1899 werd een van zijn bijvrouwen geroofd door een gelijkgezinde heiden. Hij werd ziek van woede. Hij moest het bed houden. Een zware koorts greep hem aan. En niettegenstaande alle zorg waarmee zijn ouders hem omringden – ze golden trouwens in de stad als eerzame lieden – namen zijn krachten dagelijks af.

De ziekte schreed voort en op 19 maart verloor hij het bewustzijn. Het ogenblik kwam, dat men hem zelfs dood waande. Zijn vrienden begonnen het rouwbeklag. Het was zeven uur in de ochtend en alle christenen woonden de Heilige Mis in onze kapel bij. Van daar uit hoorde men het huilen en weeklagen. Ongeveer een half uur na de verstijving maakte de ongelukkige enkele bewegingen en scheen tot het leven terug te komen. Onmiddellijk begon men hem van hoofd tot voeten in te wrijven. Maar hij richtte zich op en riep met luide stem: “Laat me met rust! Maak dat je allemaal weg komt! Want je bent allemaal aanbidders van de duivel! Ik heb de hel gezien. En zou daar geen grijsaard geweest zijn met een Kind op de arm, dan zou ik er ingestort zijn. O wat is de hel vreselijk! Nee, nee, naar de hel wil ik niet! Snel, roep de christenen, die en die. Ze moeten vlug komen. Met hen wil ik de laatste ogenblikken van mijn leven doorbrengen.”

De genoemde christenen werden in allerijl geroepen. Maar het viel hen zwaar te geloven wat men hen vertelde. Want die beruchte O- Tschi-ok-i had hen toch duizenden bewijzen van zijn haat en onbetrouwbaarheid gegeven. Maar de christelijke naastenliefde haalde het toch, zodat ze naar de zieke gingen.

Nauwelijks had hij hen opgemerkt of hij riep uit: “O, mijn lieve vrienden! Hoe gelukkig ben ik jullie te zien. Tot hiertoe heb ik een leven geleid dat een verstandig mens onwaardig is. Ik heb jullie beschimpt en belasterd; jullie en je godsdienst. Ik heb zelfs de Pater vervloekt. Ik vraag jullie allen om vergiffenis. En jullie, weiger deze genade niet aan een mens die op de rand van de dood staat. Ik heb de hel gezien. Ze is vreselijk, ik wil er niet heen. Een eerbiedwaardige grijsaard met een Kind op de arm heeft mij de nodige tijd tot berouw geschonken. Ik geloof dat de christelijke godsdienst de enig ware is. Ik wil als christen sterven. Alstublieft, doop mij!”

Daar de jonge man vroeger boeken had gehad en in zijn jeugd zelfs de voornaamste gebeden had geleerd, viel het onze christenen niet moeilijk hem op het Sacrament van de wedergeboorte (H. Doopsel) voor te bereiden.

De bijvrouwen werden onmiddellijk weggestuurd. Hij verklaarde vervolgens wat hij nog schuldig was en beloofde alles te zullen voldoen.

Toen werd ik, de missionaris, bij de zieke geroepen. Hij herkende mij, bad openlijk om vergiffenis en na de gewone vermaningen mocht ik hem het heilig water van het Doopsel over het hoofd gieten. Het doopwater mengde zich met zijn tranen van berouw. Hij nam de naam Jozef aan.

Nog twee volle uren behield hij het bewustzijn en bad. Onder de aanroeping van de namen ‘Jezus, Maria, Jozef’ blies hij de laatste adem uit. Het was 19 maart, het feest van Sint-Jozef. Zijn familie zal spoedig christen worden. Zijn vader en moeder zijn reeds gedoopt (A. R.).