Vierentwintigste dag – Goede en getrouwe Dienaar

VIERENTWINTIGSTE DAG

Goede en getrouwe Dienaar

Het is een algemene regel voor alle buitengewone genaden, verleend aan een met rede begaafd schepsel dat telkens als de goddelijke goedheid iemand uitkiest om hem te verheffen tot een heel bijzondere genade, of tot een verheven staat, zij aan de uitverkoren persoon de charisma’s geeft die nodig zijn voor zijn zending en die zijn
gezag aanzienlijk verhogen.

Dit beginsel is voornamelijk bewaarheid geworden in de grote heilige Jozef, de vermeende vader van Onze Heer Jezus Christus en de waarachtige Echtgenoot van de Koningin van de wereld en Gebiedster van de engelen. Uitverkoren door de eeuwige Vader als getrouwe voedstervader en bewaarder van zijn allerkostbaarste schatten, zijn Echtgenote en de Zoon van God, heeft hij zich zeer getrouw van deze
taak gekweten. Ook tot hem zegt de Heer: Goede en getrouwe dienaar, treed binnen in de vreugde van de Heer.

Indien we de heilige Jozef vergelijken met heel de Kerk van Christus, is hij dan niet die man die uitverkoren en bevoorrecht is, met de medewerking en beschutting van Haar, door wie Christus in de wereld werd binnengeleid volgens orde en eer ? Indien dus de gehele Kerk verplichtingen heeft tegenover de Maagd en Moeder omdat zij waardig werd om Christus te ontvangen, is het aan Jozef dat de Kerk een unieke erkentelijkheid en verering verschuldigd is. Meer dan de aartsvaders en de profeten van het Oude Testament, heeft hij de vrucht van de belofte geplukt: JEZUS CHRISTUS. Bovendien bezit alleen hij lichamelijk, wat de Goddelijke Barmhartigheid hun had beloofd.

Terecht wordt hij voorafgebeeld door de aartsvader Jozef, die een grote graanvoorraad aanlegde voor het volk. Maar hij overtreft hem ook, want niet enkel aan de Egyptenaren verschafte hij het brood van het materiële leven, maar ook gaf hij voor alle uitverkorenen met grote bezorgdheid het Brood uit de Hemel, dat het hemelse leven geeft.

Men moet er zeker niet aan twijfelen of Hij hem de vertrouwelijke omgang, de eerbied en de zeer verheven waardigheid waarmee Christus hem heeft bejegend tijdens zijn aardse leven, zoals een zoon tegenover zijn vader, hem niet heeft onthouden in de Hemel; Hij heeft die eerder vervolledigd en tot de allerhoogste graad verheven. Het is dus terecht dat de Heer aan het hierboven aangehaalde woord toevoegt: Treed binnen in de vreugde van Uw Heer. Ook heeft de Heer, al is het meer de vreugde van de eeuwige zaligheid die in het hart van de mens binnentreedt, nochtans verkozen hem te zeggen: Treed in de vreugde. Daardoor heeft Hij op een geheimzinnige wijze willen te kennen geven dat de vreugde niet alleen in hem is, maar dat zij hem van alle zijden omgeeft, opslorpt en overweldigt als een bodemloze afgrond.

Gedenk ons dus, gelukzalige Jozef, spreek voor ons ten beste door de kracht van Uw gebed, tot diegene die beschouwd werd als Uw Zoon; smeek tevens voor ons grote gunsten af bij de gezegende Maagd, Uw Echtgenote en Koningin van de Hemel, waar de Vader en de Zoon en de Heilige Geest heersen in de eeuwen der eeuwen (H. Bernardinus van Siena).

Sint-Paulus zegt ons dat Jezus Christus, in het andere leven, iedereen beloont volgens zijn verdiensten. Welke eer heeft Hij dus moeten verlenen aan de heilige Jozef die Hem zoveel diensten heeft bewezen en door wie Hij zo zeer werd bemind toen Hij op aarde leefde!

Op de laatste dag zal de Verlosser aan de uitverkorenen zeggen: Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven ; Ik was vreemdeling en gij hebt Mij gastvrij opgenomen ; Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed. Dezen nu, hebben Jezus Christus echter niet werkelijk gevoed, opgenomen en gekleed, maar slechts in de persoon van de armen, terwijl de heilige Jozef daarentegen voedsel, onderdak en kleding verstrekte aan de persoon van Jezus Zelf.

Bovendien heeft de Heer een beloning beloofd aan degene die aan de armen, in Zijn naam, een glas water geeft. Wat zal dan de beloning zijn voor Jozef, die tegen de Zoon van God kan zeggen: “Niet enkel heb ik U voorzien van alle voedsel, van onderdak en kleding, maar ik heb U ook van de dood gered door U uit de handen van Herodes te verlossen! ”

Welnu, dit alles moet dienen om ons vertrouwen in de bescherming van de heilige Jozef te vergroten, en ons er wel van te overtuigen dat God, gelet op de verdiensten van deze grote Heilige, hem nooit de genade zal weigeren die hij zal afsmeken ten gunste van hen die hem bijzonder zijn toegenegen (H. Alfonsus van Liguori).

Het licht van een gezinslamp, die zijn bescheiden, stille en rustige glans verspreidt en de duisternis van de nacht verjaagt, is een uitnodiging om al peinzend en vlijtig te waken. Zij is een troost in de stilte en verdrijft de angst voor de eenzaamheid; zij overwint de last van vermoeidheid en slaap en schijnt met zachte zekerheid het ochtendgloren aan te kondigen.

Zo is voor ons ook het licht, dat Sint-Jozef op weldadige wijze uitstraalt over het “Huis van God”, de H. Kerk. Een licht, dat haar vervult met zeer menselijke, onuitsprekelijke herinneringen aan de komst in deze wereld van het Woord van God, mens geworden voor ons en gelijk aan ons geworden, en geleefd heeft onder de hoede, de leiding en het gezag van de arme ambachtsman van Nazareth.

Jozef, aan wie een zo volledige gemeenschap van samenleving met Jezus en Maria werd geschonken, geeft ons het voorbeeld van zijn dienst aan Christus door liefde bewezen.

Daarin zit het geheim van de heerlijkheid van Sint-Jozef dat geheel met zijn nederigheid overeenstemt. Van zijn liefde maakte hij een dienst, een opoffering aan het mysterie van menswording en aan de door haar verbonden zaligmakingsopdracht. Ook heeft hij van zijn wettelijk gezag, dat hem toebehoorde over de Heilige Familie, gebruik gemaakt om van zijn eigen persoon, zijn leven, zijn werk een geheel offer te maken. Zo heeft hij zijn menselijke roeping tot gezinsliefde bekeerd door een bovennatuurlijke opdracht van hem zelf, van zijn hart en van al zijn krachten en liefde ten dienste van de bij hem thuis geboren Messias. Hij die zijn zoon werd genoemd, zoon van David, maar die in werkelijkheid Zoon van Maria en Zoon Gods was.

De glorie van Maria, van Sint-Jan de Doper, ja men zou kunnen zeggen: de glorie van elke Heilige ligt in het feit, dat zij dienden uit liefde.

En als er iemand is, die deze glorie toekomt, dan is het wel Sint-Jozef, wiens leven bestond in het dienen van Christus in de diepste nederigheid en in de meest volmaakte toewijding; Hem dienen met liefde en uit liefde (Paus Paulus VI, 19/3/1966).

“Heil’ge Jozef trouwe Loeder
Van Uw god’lijk voedsterkind
Die Uw Jezus heel Uw leven
Onuitspreek’lijk hebt bemind
Heil’ge Jozef vraag dat wij
Jezus dienen zoals Gij.”
(Nederlands lied)

Sint-Jozef navolgen

Aan de zeer trouwe heilige Jozef de genade vragen om nooit af te wijken van de Geboden van God.

Gebed van een werkman

Heilige Jozef, Ge kent mij. Ge weet wat arbeid is, want Ge hebt zelf Uw levensonderhoud door het werk van Uw handen verdiend. Ge ziet mij, als ik in de vroege morgen naar het werk rijd, als ik bij het binnenkomen van de fabriek mijn ‘nummer’ indruk, als ik, één van de duizenden, naar mijn werkplaats ga.

Ge ziet hoe ik mijn best doe om gewetensvol mijn plicht te doen, om goed en degelijk werk af te leveren. Ge ziet mij ook, als ik bij de massa in de kantine zit en mijn middageten opeet. Wij spreken over de voetbal en over de televisieuitzendingen.

Maar als ’s avonds de sirene gaat en de fabrieksdeuren geopend worden, ziet men aan de vermoeide gezichten hoe zwaar de werkdag was.

Heilige Jozef, patroon van de werklieden, in Uw handen leg ik de bekommernissen en de zorgen van alle werklieden van de gehele wereld. Verander ze in een kapitaal voor noodlijdende mensen. Laat ons werk ertoe bijdragen dat de bede van het Onze Vader vervuld worde: Uw Rijk kome!

Help alle werklieden, dat ze blij worden in hun geloof. Voor God speelt het geen rol dat allen weten welk ‘nummer’ ze drukken. God kent iedereen afzonderlijk en is voor iedereen afzonderlijk aan het kruis gestorven om hem tot erfgenaam van Zijn Rijk te maken.

Heilige Jozef, bid voor mij en voor alle werklieden op de hele wereld!

Verhalen

1. Nog benzine of niet ?

Dank zij de inschikkelijkheid van de weldoeners die beurtelings hun vrachtwagens uitlenen, doen de Zusterkens der Armen van het klooster van Amiens overvloedige inzamelingen op het platteland.

Op een woensdag (ieder woensdag is toegewijd aan Sint-Jozef), waarschuwen zij de Overste, dat zij waarschijnlijk niet vóór zes uur ’s avonds terug zullen komen daar hun rit deze keer langer zal duren. En inderdaad zijn ze pas om 12 uur thuis. Reeds bij de tweede boerderij was de vrachtwagen volgeladen: men moet zo vlug mogelijk ontladen om dan meteen naar de andere boerderijen te vertrekken waar men verwacht wordt.

“Oké!, zegt de chauffeur, maar mijn baas rekende er niet op dat we twee maal heen en weer moeten rijden, bovendien zit er onvoldoende benzine in de tank.”

“Maak u zich niet ongerust, antwoordt het Zusterke, ik haal een jerrycan vol benzine, zeg maar hoeveel u nodig hebt.”

De chauffeur meet de benzinestand op en kijkt verbaasd voor zich uit en zegt: “Er zit nog net zoveel benzine in de tank als voorheen, ondanks de reeds afgelegde 100 km.”

Hij raakte zo diep onder de indruk van dit wonder dat hij weigerde de jerrycan te aanvaarden die men hem voorzichtigheidshalve mee wilde geven. Inderdaad zat er genoeg benzine in de tank voor die tweede rit. Geen enkel probleem dus. Hartelijk dank, Sint-Jozef!

2. Hij zag Sint-Jozef zijn kamer binnentreden

Begin 16e eeuw schreef pater Dominicaan Isidoor de Isolanis in zijn boek over Sint-Jozef: “Hier is een feit dat wij vernomen hebben van een achtenswaardig persoon uit Venetië: Iedere dag had een edelman de gewoonte te knielen voor een beeld van Sint-Jozef dat op de muur van een kerk geschilderd was. Eerbiedig bad hij tot hem.
Lange tijd bleef hij deze gewoonte naleven. Op een dag bezweek hij onder een hevige ziekte en moest te bed gaan liggen. Klaar wakker en zonder dat hij aan zijn ogen of geest kon twijfelen, zag hij Sint-Jozef zijn kamer binnentreden. Zijn uiterlijk leek op het geschilderde beeld.

Vervolgens ontsliep hij in de Heer en werd hij — naar men vroom geloofde — in aanwezigheid van de heilige Jozef naar de Hemel geroepen.”

3. Wie had de Pastoor tweemaal ’s nachts geroepen?

Een medewerker van de ‘Sendbote des heiligen Josef’ verhaalt het volgend:
De pastoor van de Lieve Vrouwekerk van Munster in Westfalen werd eens gedurende de nacht door een man naar een zieke geroepen. Het huis waar de stervende woonde, werd hem gedetailleerd beschreven. De pastoor ging er haastig heen, maar vond niemand wakker in het huis. Op zijn verlangen werd de deur geopend, doch men verzekerde hem dat daar niemand ziek was, dat het een misverstand moest zijn. De pastoor ging hoofdschuddend weer naar huis.

Nauwelijks thuis, werd hij door dezelfde man naar hetzelfde huis geroepen. “Maar daar is geen zieke, antwoordde de pastoor, ik kom er zojuist vandaan!” “In het zolderkamertje van het huis ligt een oude man op sterven”, zei de onbekende. Nu ging de pastoor weer op weg en vroeg of er soms onder het dak geen oude man woonde. Dit werd hem bevestigd. Maar niemand wist dat hij ziek was, daar hij kort geleden nog gezond rondliep. Toen de pastoor bij de oude man kwam, vond hij hem werkelijk doodziek en stervende. De goede man had gedurende zijn leven Sint-Jozef altijd vurig vereerd en hem gebeden hem in zijn laatste uur bij te staan. Nadat de doodzieke man de Heilige Sacramenten ontvangen had, stierf hij nog dezelfde nacht.

Maar wie was de man, die de pastoor tweemaal geroepen had ?

4. Het geheimenisvolle gelaat aan het venster

Een Deense dokter, groot geleerde en specialist in de chirurgie, besloot dagelijks zijn morgengebed met de aanroeping: “Heilige Jozef, bid voor ons.” Toen hij mijn verbaasde blik over deze aanroeping zag, zei hij glimlachend: “HEM hebben we nodig, deze grotewonderdoener!”

Daar ik ’s avonds nog de gast van deze doktersfamilie was, vroeg ik vriendelijk: “Dokter, vertel me nu alstublieft eens van de werking van de heilige Jozef in uw leven. In deze zenuwslopende tijd doet het ons, gekwelde en jachtige mensen, goed als we horen dat Gods heiligen ons de hand reiken.” “Men vertelt niet graag zijn belevenissen op godsdienstig gebied, antwoordde de dokter na enig overleg. Maar misschien bent u het die andere mensen ervan kan overtuigen dat de heilige Jozef altijd helpt, als men hem on voorwaardelijk vertrouwt. Daarom, luister: Ik vertel u niet van opvallende hulp in innerlijke aangelegenheden, van zichtbare bijstand in zielenlijden en zielennood of van de vele keren dat de heilige Jozef me in de operatiezaal reeds geholpen heeft.

Ik wil u iets anders, iets heel tastbaars vertellen, wat ik met eigen ogen gezien heb en onder ede bevestigen kan en wat eveneens de man, die er deel aan had — in het tuchthuis hier in de buurt nu verblijvend — onder ede bevestigd heeft, toen hij door Gods genade werd gegrepen.

In een winternacht reed ik op het eenzame traject van Th. naar V. In de trein zaten niet veel mensen. Ik zat alleen in een compartiment en had een grote geldsom voor de bouw van een kliniek bij mij. Misschien was ik ingeslapen, misschien half verdoofd van vermoeidheid, want ik had veel nachtwerk en ritten achter de rug.

Zo kwam ik eerst bij zinnen toen er zich stil, zonder het minste geluid een katachtige schaduw over me heen boog en een kerel me de keel toekneep. Het was onmogelijk de noodrem te grijpen. Evenmin kon ik me van deze mens bevrijden of om hulp roepen. Een reus lag als een berg boven op mij en probeerde me een prop in de mond te duwen.

‘Heilige Jozef!’, dacht ik. Hij was immers altijd mijn helper geweest, toen ik hem riep… Wat gebeurde er nu ? Op hetzelfde ogenblik klopte een vuist krachtig van buitenuit op het venster van de door de nacht razende trein. De man laat me los. Wij kijken beiden op hetzelfde ogenblik en zien voor het venster een gelaat — DIT GELAAT — en daarbij wijst de dokter op het beeld van de heilige Jozef, dat op zijn schrijftafel staat.

De man die op mij zit, schreeuwt luid en verdwijnt. Als uit een droom ontwakend kijk ik rond. Het compartiment is leeg.”

Hij trekt een lade van zijn schrijftafel open. “Alleen deze prop en deze scheermesjes lagen naast mij in het compartiment. Maar nog niet genoeg. Ik zou gezwegen hebben en alleen andere mensen voor de misdadiger gewaarschuwd hebben. Maar de man heeft zichzelf aangegeven. In het nabij zijnde tuchthuis boet hij nu voor de misdaden
uit zijn boevenleven. Maar hij boet als een boeteling in oudchristelijke tijden.

Zeg nu zelf: hebben we niet alle reden om de heilige Jozef te vereren ? Hij heeft in dit huis nog veel andere dingen gedaan : hij heeft bij operaties geholpen, hij heeft zelfs geld gebracht. Ondervraag de kloosterzusters eens in dit ziekenhuis! Zelfs de storm, die hier van zee uit het land injaagt als een wild dier, voert hij aan onze dorpen voorbij, zoals een herder zijn lammeren voor gevaren behoedt.

Zeg alstublieft aan alle mensen in nood, dat ze zich in vol vertrouwen tot de heilige Jozef wenden. Hij vindt nog wegen, waar de mensen geen uitweg meer zien! ”