Het leven van Louis-Marie Grignion de Montfort

Het leven van Louis-Marie Grignion de Montfort

Montfort-sur-Meu en Iffendic

Louis de Monfort werd geboren te Montfort-sur-Meu en Iffendic op 31 januari 1673 en overleed te Saint-Laurent-sur-Sèvre op 28 april 1716. Hij was een Frans katholiek priester en ordestichter. In 1888 werd hij zalig verklaard door Paus Leo XIII en in 1947 werd hij door Paus Pius XII heilig verklaard. Zijn feestdag valt op 28 april.

Heilige Louis-Marie Grignion de Montfort

Geboortehuis Heilige Louis de Montfort (buitenzijde)

Geboorteakte Heilige Louis de Montfort

Toen de zonnekoning Lodewijk XIV zijn kasteel van Versailles opsmukte om er het hof onder te brengen werd Louis op 31 januari 1673 geboren. Zijn vader Jean-Baptist Grignion was advocaat. Zijn moeder, dochter van een schepen, zou het leven schenken aan acht jongens en tien meisjes. Vier kinderen vlogen van de wieg naar het graf, drie zonen kozen voor het priesterschap, twee dochters trokken naar het klooster. Louis, de oudste, werd uitbesteed. Weldra verhuist het gezin naar het buitenverblijf Bois Marquer, een ridderslotje in Iffendic, enkele kilometers van Montfort-sur-Meu.

Buitenverblijf Bois Marquer en Iffendic

In de bossen gaat Louis op verkenning. De eenzaamheid trok hem aan en men zag hem al eens bidden in het prieel. Op 12-jarige leeftijd is hij een flink opgeschoten jongen, sterk gebouwd, vertrouwd met het harde boerenleven en van geen kleintje vervaard. Zijn vader, die meer zorgen heeft dan geld, is een toegewijde echtgenoot met te veel ambitie en een te heftig temperament. Soms laat hij thuis zijn woede de vrije teugel. Louis fungeert dan als bliksemafleider en hij weet door zijn dienstvaardigheid het onheil voorkomen. Zijn moeder, gebukt onder de kinderlast, komt hij dan opbeuren. Louis lijkt bijzonder geboeid te zijn door het kerkelijk leven. Preken schijnt hij letterlijk te kunnen weergeven en zijn ouders wordt veel lof toegezwaaid voor zijn prille vroomheid en jeugdige studie-ijver. Het vormsel was voor Louis geen parade. Bewust dat hij tot volwassen christen gezalfd wordt, vertrouwt hij zich toe aan Maria en koppelt haar naam aan de zijne. Thans heet hij Louis-Marie Grignion.

Studie aan het jezuïetencollege te Rennes

Op aandringen van zijn oom kwam hij in 1685 naar Rennes om ingeschreven te worden in het jezuïetencollege. Hij zou bij zijn oom, een priester, logeren. Het college telde 1500 leerlingen, het onderwijs was kosteloos. De elite van Bretagne verdrong zich om een hoekje op een bank te veroveren. Aan een klas van 200 leerlingen Latijn en Grieks onderwijzen komt ons nu ongeloofwaardig over… Louis-Marie was erg verstandig en inventief.

Kerk van het Jezuïetencollege Sint Thomas te Rennes

Het rumoerige ontspanningsleven van dit schoolmilieu zat hem dwars en liever bracht hij zijn tijd door bij zijn lessen en notities, met als enige ontspanning tekenen, schilderen en beeldhouwwerk. Deze modelstudent stond zeker niet op een goed blaadje bij de klasmenners, maar zijn snedigheid en mooie studieresultaten dwongen respect af. Eén van zijn klasgenoten, die om zijn al te sjofele kleding het mikpunt van plagerij was, mocht dankbaar Montforts invloed ervaren. Een eerste inzameling in de klas bracht half genoeg op voor een nieuwe jas. Toch trok Montfort naar de kleermaker en zei: “Mijnheer, dit geld heb ik ingezameld om deze jongen, mijn en uw broer, uit de nood te helpen. Mocht het onvoldoende zijn, dan moet u zelf maar bijpassen.” En Louis-Marie won het pleit! Als trouwe vereerder van “Onze-Lieve-Vrouw-ter-Mirakelen” kwam hij dagelijks bij haar beeld bidden om haar zijn angsten, zorgen en jeugddromen toe te vertrouwen.

Eglise Saint-Sauveur, waarin De Heilige Louis elke dag bad tot Onze-Lieve-Vrouw ter Mirakelen

Met enige vrienden had hij, onder de leiding van een pater, een broederschap ter ere van Maria opgericht. Het bleef niet bij die hemelse vroomheid. De steegjes van de armenwijk, waar de oudjes wegkwijnden, kende hij door en door. In het hospitaal paste hij jarenlang op zieken. Door zijn initiatief werden meerdere behoeftigen in de instelling opgenomen. Vanaf het begin van laatste jaar humaniora werd hij samen met zijn oom huisleraar. De Grignions hadden zich intussen in de stad gevestigd. Met veel ijver en geduld zal Louis-Marie ervoor zorgen, dat alle broers en zussen hun opleidingskansen benutten.

Opleiding in het seminarie in Parijs en priesterwijding

Door het toedoen van Mademoiselle Montigny werd hij ingeschreven in het groot seminarie (voor rijke lui) Saint-Sulpice te Parijs. De 300 kilometer, die Rennes van Parijs scheiden, wou Montfort te voet afleggen. Hij weigerde het paard, dat zijn vader hem ter beschikking stelde, “de apostelen gingen namelijk ook niet te paard.” Met wat linnen, een zondagspak en tien muntstukken nam hij afscheid van zijn familie. De avond van de eerste dagmars had hij reeds alles weggeschonken en op de koop toe zijn eigen kleren geruild tegen het luizig plunje van een schooier. Dat gebeurde op de brug van Cesson. Nu kon de seminarist oprecht bidden: “Onze Vader, die in de hemelen zijt, alles heb ik in uw handen gelegd, op U alleen stel ik mijn vertrouwen.” Hij at het bedelbrood, zocht bescherming voor de nacht in het stro bij de boeren.

Wanneer hij na tien dagen het hotel van zijn weldoenster bereikte, durfde deze dame hem niet aanbevelen bij de oversten van het seminarie. Zo belandde hij in een seminarie voor mindergegoeden. De winter van 1693 bracht hongersnood over Frankrijk. Automatisch viel de studiebeurs weg. Nu zat er niets anders meer op dan met de bedelzak op de rug zich aan te sluiten bij de lange rijen bedelaars. Hij greep de kans om nachtelijk bidder te worden. Tot vier nachten per week ging hij waken. Vier uur zat de seminarist geknield bij de dode. Na twee uur rust nam hij zijn cursus door.

Het akelige van een dergelijke broodwinning, de geur van de lijkhuizen zullen later zijn donderpreken illustreren: ijdelheid, vergankelijkheid, dood en eeuwigheid. Tot overmaat stierf plots zijn overste. Noodgedwongen verlieten de seminaristen de instelling. Zou Montfort toch op straat belanden? Een brave priester verleende hem onderkomen in zijn instelling. Er viel hier echter niets te eten, tenzij wat walgelijke etensresten, die de jongelui zelf dienden te bereiden. Van de lucht kan men niet leven en zo kwam Montfort letterlijk in het Godshuis terecht. De armendokter had weldra door, dat zijn patiënt in een slechte huid stak, tapte als naar gewoonte, te veel bloed af… en Montfort zou een kind des doods worden.

Blijkbaar leefde die originele seminarist nog alleen van Gods woord. “Ik heb een Vader in de hemel, niets zal mij ontbreken; Hij heeft mij tot nu toe bewaard, ik reken op zijn barmhartige goedheid.” Tot zijn vriend Blain zei hij: “Mijn uur is nog niet gekomen. Ik spartel er wel door.” Wonder boven wonder, na enige dagen was hij hersteld en liep hij opnieuw college aan de Sorbonne. Van die mooie wereldstad heeft Montfort niet meer gezien dan de vele kerken en de talrijke heiligenbeeldjes langs straten en pleinen. Het leek of die man voortdurende in Gods nabijheid leefde. Zo’n nederigheid, zulk een dienstbaarheid, een dergelijke vurigheid in het gebed staafden bij zijn overste de overtuiging dat hij een “heilige” onder zijn seminaristen telde. Er werd dan ook angstvallig over zijn doen en laten gewaakt.

Als bedelstudent nam hij genoegen met de minste plaats. Een enge ruimte, vlak onder de dakpannen, zonder het minste comfort: een serre in de zomer, een koelkast in de winter. Studies van godgeleerdheid, een brede waaier van geestelijke lectuur afgewisseld met veelvuldig kerkbezoek zouden de godminnende Montfort klaarstomen voor het heilige ambt. Maar de vrome seminarist kwam spoedig in opspraak: de andere seminaristen verweten hem zijn zonderlinge godsverering en overdreven godsdienstijver. Nochtans hield Montfort zich angstvallig aan de gedragslijn van zijn geestelijke leider. Eens sprong hij, nog seminarist, met het kruisbeeld in de hand tussen twee vechtjassen, hen smekend hun zwaard op te bergen. Tot ontgoocheling van de toeschouwers koelde hun woede en dropen ze af.

Louis-Marie heeft nooit op kosten van zijn familie geleefd. Opvallend voor iemand, die in afzondering leefde, is dat Montfort de nodige relaties wist aan te knopen om drie van zijn zussen, door toedoen van Mevr. de Montespan, een opleiding in het klooster te verzekeren. Montfort waagde het om catechese te geven aan bedelaars en aan de knechten en de loopjongens van het seminarie . Het was al een krachttoer om dit volkje te verzamelen. Door zijn originele aanpak en zijn overtuigend geloofsonderwijs wist hij hun hart te raken. Dit ongehoord succes kwam bij de seminaristen ongeloofwaardig over. Ze beslisten in het geniep de les bij te wonen om achteraf met hem te kunnen spotten. Wanneer zij echter Montfort bezig zagen werden ze ernstig. Hij sprak met zo veel zalving dat de religieuze stilte tot bidden dwong. Menig seminarist pinkte een traan weg. “Een goede catecheet is zeldzamer dan een gevierde kanselredenaar,” placht hij later te zeggen.

De jaarlijkse traditie wilde, dat twee seminaristen op bedevaart trokken naar Onze-Lieve-Vrouw van Chartres. In 1699 was Montfort één van die twee, op tweedaagse te voet door de graanvelden van de Bauce met de paternoster in de hand. Wel en wee, hoop en verlangen van het seminarie werden aan de voeten van de Madonna neergelegd. Voor Montfort was dit echter een unieke gelegenheid om zijn verknochtheid aan de Moedermaagd te beleven. Van de vroege ochtend tot ’s middags zat de heilige roerloos geknield. Na een korte onderbreking voor het middagmaal zag men de vurige seminarist tot bij het sluiten van de kerk als in God verzonken geknield bidden.

Zonder vakantie of één onderbreking vertoefde Montfort vijf jaar in Saint-Sulpice. Als bibliothecaris had hij niet alleen boeken uitgedeeld en geschikt, maar praktisch alles gelezen wat er over Maria was gepubliceerd. Die kennis, gepaard aan een intense beleving, zou hij later neerpennen in zijn “Verhandeling over de ware godsvrucht tot Maria.”

In de zomer van 1700 werd hij priester gewijd. Hij was toen 27 jaar.

Eerste missie-ervaring in Nantes

De pasgewijde priester droomde van verre missielanden, zoals India en Japan. Maar de overste vertrouwde de onstuimigheid van de neofiet niet. Op doortocht in Poitiers ging hij de kapel van het gasthuis binnen en vertoefde er vier uur geknield voor het Heilig Sacrament, tot verwondering van de bejaarden en de zieken. Montfort was zo armzalig gekleed en zijn toog was zodanig versleten dat de schooiers spontaan hun centen bijeenlegden om hem wat beters te gunnen. Zij schreven een brief aan de bisschop, opdat die straatarme priester tot aalmoezenier zou benoemd worden in het gasthuis. Gasthuis? Een mooi woord om een berg menselijke ellende te verbergen. Een parastatale instelling waar ongeneeslijken, mismaakten, wezen, dieven, landlopers en stakkers van alle slag werden opgeborgen. Was de zieke besmettelijk, dan werd de ziekte op straat gezet. Montfort trof zo een zieke op straat aan. Hij verborg hem in een verborgen hoekje, gaf hem zijn eigen deken, bracht voedsel en reinigde zijn etterende wonden niettegenstaande walgelijke geur.

De verpleegsters namen een andere houding aan en het bestuur hield zich meer bezig met de administratie dan met de patiënten. Montfort probeerde er iets aan te doen. Hij stelde een reglement op, maar wat hij ook probeerde, men maakte hem het leven zodanig lastig, dat hij werd ontslagen. Hij trok zich terug bij de Jezuïeten waar hij in een achtdaagse retraite Gods wil probeerde te leren kennen. Na een week was de huismeester gestorven en weldra volgde ook de overste. Een besmetting hield lelijk huis in het hospitaal. Tientallen van zijn tegenstrevers heeft Montfort op de dood voorbereid en met God verzoend. De bevolking zag er duidelijk Gods straf in… en niettegenstaande zijn eigengereidheid werd Montfort opnieuw tot aalmoezenier aangesteld.

Missie-ervaring in de armenwijken

Vermits Montfort geen kans kreeg in het hospitaal van Poitiers, kwam hij terecht in een laaggelegen wijk van de stad, Montbernage. In deze wijk was armoede troef. In smalle, steile, vervuilde straatjes stonden de vochtige, groezelige huisjes van arme dagloners, de povere zaakjes van kleine neringdoeners en de obscure kroegjes waar het volk probeerde zijn ellende te vergeten.

De mensen vonden het vreemd hier een priester te ontmoeten. Toch aarzelde hij niet om een gesprek aan te knopen met de mensen. De kinderen waren al spoedig met hem vertrouwd. Een zacht woord, een klopje op de schouder, een kruisje op het voorhoofd en zij begonnen zich om hun nieuwe vriend te verzamelen. Hij kon immers zo mooi vertellen over Jezus en Maria. Stilaan kreeg hij ook contact met de arbeiders: hij ging naar hen toe, informeerde naar hun werk, hun gezondheid en hun gezin. Montfort kocht er een vervallen schuur aan, die door bereidwillige handen werd opgeknapt. Vaandels met evangelische taferelen bedekten er de kale muren. Kinderen werden ingeschakeld voor zangrepetities, een processie werd voorbereid. Dagelijks bad men er het rozenhoedje. Voor deze wijk sneed Montfort een houten Mariabeeld waar een houthakker gedurende 40 jaar het rozenhoedje zou voorbidden. Dag in dag uit was Montfort bezig met godsdienstonderricht, preken, biechthoren en ziekenbezoek. Maar zijn voorkeur ging uit naar de uitgestotenen, die hij thuis opzocht. Hij was voor hen een vriend, een verpleger, een voedstervader.

Terwijl hij biecht hoorde in de Penitentiekapel ontdekte Louis-Marie een jongeman, die devoot zijn rozenhoedje bad. Het was een boerenzoon van achttien jaar. Montfort ging op hem af: “’t Is niet toevallig dat ge hier binnenkomt… ge zijt door de voorzienigheid gestuurd… ik heb u nodig voor mijn werk.” Deze jongeman, Mathurin Rangeard, ging op dit voorstel in. Hij werd de eerste broeder, de rechterhand van Montfort. Godsdienstige gezangen repeteren en inzetten, processies voorbereiden, rozenkransen maken, kindercatechese verzorgen, het rozenhoedje voorbidden, genoeg om een heel leven te vullen. Zo doorkruiste Montfort de stad Poitiers. Hij wilde het kwaad met wortel en al uitroeien. Dat hij hiermee vijanden maakte was onvermijdelijk. Het duurde dan ook niet lang meer of Montfort werd de toegang tot het bisdom Poitiers ontzegd.

Op bedevaart naar Rome

Ietwat ontredderd, omdat hij weer eens was doorgezonden, maar vertrouwend op Gods wijsheid, zocht hij naar een uitkomst. Het liefst van al was hij naar verre missielanden getrokken, omdat hij in Frankrijk van alle kanten werd gedwarsboomd. Hij besliste om naar Rome te trekken om het advies van de Paus in te winnen. Hij schreef een afscheidsbrief aan de parochies van Poitiers en zorgde voor een onderkomen voor broeder Mathurin. Samen met een Spaanse student, vertrok hij onder de maartse buien voor een tocht van 1600 kilometer. Hun laatste stuivers hadden ze aan een bedelaar weggeschonken. Er restte hen alleen een bijbel, het brevier en de rozenkrans en in hun hart een onverwoestbaar vertrouwen in de Hemelse Vader. Onderkomen vinden en voedsel voor onderweg was niet zo gemakkelijk. Door de heersende oorlogen waren de mensen niet erg gul en heel achterdochtig. Begin juni kwam de koepel van de Sint-Pieter in zicht. Barrevoets legde Montfort de resterende mijlen af. Hij leek wel aangezogen door de eeuwige stad. Met een klein hartje trok hij op 6 juni 1706 op audiëntie bij paus Clemens XI. Welwillend luisterde de H. Vader naar de voorstellen van de Franse priester, die zijn plannen voor de verre missies ontvouwde. Doch de paus maande hem aan om in Frankrijk te blijven om “in volle onderdanigheid aan de Franse bisschoppen” vooral door volksmissies de mensen bij God terug te brengen. De Paus verleende aan het kruisbeeld van de pelgrim een volle aflaat, voor al wie het in stervensgevaar vroom zou vereren. Als blijk van steun, gunde hij Montfort de titel van “Apostolisch Missionaris” waardoor hij voorrechten verkreeg bij het toedienen van de sacramenten.

De terugweg beloofde niet veel goeds. Terug in Frankrijk gaan werken “in volkomen onderdanigheid aan de bisschoppen” was geen lachertje, aangezien hij reeds door verschillende bisschoppen was doorgestuurd. Stram en stroef, hinkend op zijn opengereten voeten, de schoenen in de ene hand, de Rozenkrans in de andere, meldde hij zich einde augustus bij broeder Mathurin aan. Uitgemergeld, met een getaand en gerimpeld gezicht, was hij haast onherkenbaar. Na zes maanden afwezigheid leek hij wel vijftien jaar ouder geworden. In het hospitaal van Poitiers, waar Marie-Louise Trichet zijn werk voortzette, celebreerde hij een Dankmis. Maar de Vicaris-generaal had onraad geroken. De druk van Lodewijk XIV woog zwaarder dan de Apostolische Zegen van de Paus en Montfort kreeg de opdracht binnen de vierentwintig uur het bisdom te verlaten. Gelaten trok de zonderlinge priester richting Bretagne.

Missiewerk in Bretagne

Montfort sloot zich aan bij mijnheer Leuduger, volkspredikant. Met twintig à dertig priesters trokken ze zo door de Bretonse dorpen om missies te preken en retraites te organiseren. Ook zijn geboortedorp deden ze aan. Broeder Mathurin werd naar mère Andrée, zijn min, gestuurd met de vraag of zij ter liefde Gods voor hemzelf en voor een arme priester voor een onderkomen kon zorgen. Het oudje antwoordde, dat het de gewoonte niet was om aan vreemdelingen logement te verlenen. Ook op andere plaatsen vingen ze bot. Pierre Belin, een zestiger, wilde met hen brood en stro delen en hij herkende de priester tijdens het avondmaal. Het nieuws geraakte vlug bekend en ook zijn min nodigde hen aan tafel. Maar bij zijn vertrek las hij hen de les: “Moeder, gij draagt zorg voor mij. Vergeet Montfort, maar denk aan Christus die in de armen schuilgaat.”

In La Chèze trof hij een kapel aan, die volledig vervallen was. Dankzij de gulheid en de hulp van de bevolking werd ze gerestaureerd en met pracht en praal ingehuldigd. In Montcontour viel de missie samen met de kermis. Montfort, overtuigd van het zondige van de dans, knielde tussen de dansende paren en schreeuwde: “Wie aan Gods kant staat, knielt naast mij neer.” Hoongelach, gejoel, de muziek viel uit. Enkelen kwamen knielen, terwijl anderen zich vloekend terugtrokken. Dit “rare” gedrag van Montfort ondermijnde de samenwerking met de andere missionarissen en de samenwerking werd opgezegd. Wat nu? Op de kam van een heuvel lag een vervallen lazerij met een kluis en een vervallen kapel. Daar trok hij zich terug met twee broeders. Ze leefden er als kluizenaars, maar hun godsvrucht trok spoedig het volk aan. De herstelde kapel werd veel te klein, zodat Montfort zijn predikatie hield onder de overdekte markt van zijn geboortedorp. Toevallig was de bisschop er op bezoek. De buitenissigheden van de predikant vielen niet in de smaak van deze bisschop en hij verbood hem iedere activiteit in zijn bisdom. Maar de rector van Breal vroeg aan de bisschop of Montfort in zijn parochie mocht werken. Dit werd toegestaan en enige dagen later kende hij weer een enorm succes. “Hoe verklaar je toch deze enorme volkstoeloop?” vroeg de rector. Een antwoord kwam spontaan: “Ik ben meer dan tweeduizend mijl op bedevaart geweest om God de genade te vragen de zielen te mogen raken. Hij heeft me verhoord.” Opnieuw werd zijn ijver aan banden gelegd. Het verbod van de bisschop om buiten de kerken te preken dwong Montfort om elders zijn heil te zoeken. Was hij dan een mislukkeling, die overal tegenslag kende en altijd moest wijken?

Nantes

De bisschop van Nantes deed een beroep op Montfort om in zijn bisdom missies te preken. Montfort startte er in de druivenstreek op het ogenblik van de pluk. Erg ongelegen. Het gezond boerenverstand hield de mensen bij hun werk. Broeder Mathurin trok erop af met een bel in de hand en op een bekend wijsje, waarin het thema van de missie verweven zat, trok hij zingend de wijngaarden in. Weldra hoorde hij de plukkende menigte meezingen en vanaf de tweede avond liep de kerk vol. Een te ijverige wijnboer, die steeds zijn kat had gestuurd, werd die avond naast zijn perskuip door de bliksem geveld…

In Campbon had de kerk eerder het uitzicht van een verlaten schuur. De enige vloertegels waren grafstenen. Het volk had zich het recht toegekend om in de kerk begraven te worden, terwijl op het nabijgelegen kerkhof het vee graasde. Bisschoppelijke verordeningen vermochten niets tegen deze misbruiken. Verteerd door de ijver voor Gods huis besloot Montfort die stal te reinigen. Na het morgensermoen liet hij vrouwen en kinderen de kerk verlaten. De mannen riep hij krachtdadig op om onmiddellijk een eind aan die mensonwaardige toestand te stellen. “Ga met zijn achten bij elke grote grafsteen staan, met zijn vieren bij de gewone grafstenen en met zijn tweeën bij de andere stenen. Draag al die stenen naar het kerkhof.” Tegen de middag was de kerk ontruimd. De volgende dag werd een beroep gedaan op vaklui. Na twee dagen was de vloer hersteld. Nog in dezelfde week ging men over tot het witkalken van de muren en in hun ijver verdwenen de wapenschilden van de hertog onder de witkalk. Dit lokte hevig protest uit bij de edelman. Rond het kerkhof werd een muur opgetrokken, zodat het vee geen toegang meer had.

In La Chevrolière lag de pastoor overhoop met de kasteelheer. De pastoor verzette zich openlijk tegen de missie en toch trok het volk de kerk in. Geel van nijd snelde de pastoor onder één van de preken naar het altaar: “Mannen, riep hij uit, hebt gij dan niets te doen dan hier uw tijd te verknoeien? Ga naar huis werken voor vrouw en kinderen”. Montfort knielde neer. Toen de pastoor weg was, zei hij tot zijn broeder: “Laat ons een Te Deum zingen als danklied voor God voor deze vernedering”.

Doch op dezelfde dag werd onze missionaris ziek. Krampen en paardenkoorts maakten het werk haast onmogelijk. Ze stonden er slechts met hun tweeën voor en hadden nog veertien dagen missie voor de boeg. Toch gaf hij het niet op. Als naar gewoonte wilde men de missie besluiten met het optrekken van een Kalvariekruis. Sinds een week regende het, de grond was doorweekt. Men ploeterde door het slijk. Montfort vroeg, uit boete en eerbied, blootsvoets mee te stappen in de processie. Hij gaf zelf het voorbeeld. Tweehonderd mannen trokken barrevoets met het kruis naar de heuveltop.  Doodsbleek zette Montfort de slotceremonie in. Het volk vreesde, dat hij in onmacht zou vallen. Het tegengestelde gebeurde. Volledig genezen, monter en fris, trok Montfort na de plechtigheid naar de pastorie om er afscheid te nemen. Hij wou zijn collega omhelzen. “Heel mijn leven zal ik voor u bidden. Ik ben u te veel verschuldigd, opdat ik het zou kunnen vergeten.”

Pontchâteau

Er zullen weinig streken zijn waar er zoveel kruisen of kalvaries staan als in Bretagne. Het was de gewoonte om bij de sluiting van een missie ergens in het dorp een groot kruis te planten. Montfort droomde al lang van een grote Calvarieberg. Heel toevallig had hij de hand kunnen leggen op de beelden ervoor van een bekend beeldhouwer. Hij zag de kans schoon toen hij in 1709 in Pontchâteau wilde beginnen. De mensen stemden er geestdriftig mee in. Montfort had een heuvel uitgekozen onder vorm van een paddenstoel dicht bij de kapel van de Heilige Madeleine.

Een zekere heer Olivier zegt hier de volgende details over: Montfort nam een touw en trok twee concentrische cirkels, één van 120 meter omtrek en één van 150 meter. De ruimte tussen de twee omtrekken diende uitgegraven te worden om met die grond de bestaande heuvel te verhogen met 20 meter. Vier- à vijfhonderd personen kwamen gedurende anderhalf jaar hun diensten aanbieden. De grond werd losgehakt, de draagmanden gevuld en naar boven gedragen. Iedereen stelde zich tevreden met een stuk brood en men dronk water van de beek. Het tempo werd erin gehouden door het zingen van geestelijke liederen of het bidden van de rozenkrans. Geld vroegen ze niet. Ze voelden zich rijkelijk beloond, wanneer ze na de dagtaak mochten neerknielen in de grot, uitgehouwen in de heuvel. Het was er donker, maar zodra de lantaarn werd aangestoken zag men de mooie Christus en de beelden van Sint-Jan, Maria Magdalena en Maria. Daar werd dan lang en innig gebeden.

Pontchâteau, Calvarieberg, een druk bezocht bedevaartsoord

De werken duurden vijftien maanden. De winter van 1709-1710 gaat door voor één van de koudste. Er was hongersnood. De onrust groeide. Ook aan het hof begon men te vrezen. Overal werd meel opgeëist. Woekeraars en helers werden streng gestraft, verklikkers beloond, maar de honger bleef. Dit verklaarde misschien waarom er zoveel werkvolk te vinden was in Pontchâteau: ze werkten voor een korst brood, die Montfort hen bezorgde. Het kruis van Christus was gehouwen uit een boomstam van 18 meter hoogte. Twaalf koppels ossen sleepten het naar de top. Aan dit kruis werd een tweemeter hoge Christus gehangen. Aan de voet stond de beelden van O.L.Vrouw van Smarten, Sint-Jan en Maria Magdalena. Langs de grote omheining had Montfort 165 coniferen laten planten, een spar per Weesgegroet en een cipres per Onzevader. Dit werd een levende groene rozenkrans.

Men verkocht reeds reproducties van het geheel. Alles was klaar voor de inwijding, men verwachtte 20.000 pelgrims op het feest van de kruisverheffing op 14 september. Maar niemand kon vermoeden, dat dit werk als staatsgevaarlijk werd bestempeld in Parijs.

Door het reliëf te wijzigen werd klaarblijkelijk diefstal van graan door de Engelsen in de hand gewerkt. Het rapport, dat naar Parijs werd gestuurd, maakte zodanig veel indruk, dat de inhuldiging van Montforts levenswerk verboden werd en dat het landschap in zijn oorspronkelijke staat moest hersteld worden. Montfort kreeg de melding, dat de inhuldiging niet mocht doorgaan.

Op zondag zag de Madeleineheide zwart van het volk. Er volgde een plechtigheid zonder Montfort en zonder inwijding. De volgende dag vertrok hij om een missie te beginnen op 25 kilometer daar vandaan. Op 22 september werd hem een brief van de bisschop overhandigd waarin hij werd verplicht de missie stop te zetten. Montfort zweeg en weende…

Laatste levensjaren

Gij zet hier geen voet binnen, mijnheer!” “Maar mijnheer pastoor, gij herkent mij niet. ’t Is donker en ik ben totaal uitgeput. Gij hebt mij gevraagd om een missie te preken en volgens onze afspraak zou ik morgen beginnen.”

“Ik herken u maar al te goed, Louis de Montfort, en juist daarom stuur ik u door. Gij laat u doorgaan voor een heilige en gij zijt een waanzinnige komediant. De bisschop van Nantes heeft u buitengeworpen en nu komt ge naar Luçon om uw buitensporigheden voort te zetten. Maar bij mij werkt dat niet. De deur uit!”

En de pastoor van St.-Hilaire smeet de deur toe. Op straat terechtgekomen, in april, stijf van de kou en de regen, na een dagmars van vijftig kilometer is geen pretje. Montfort en broeder Mathurin vonden een onderkomen bij de vrouw van een zoutzieder.

In het bisdom La Rochelle kreeg hij de vrije teugel van de bisschop. De missionarissen zijn met acht: zes priesters en twee broeders. Ze werken, eten, bidden samen. Te voet gaan ze van het ene dorp naar het andere. Ze logeren in het huis, dat zij “De voorzienigheid” noemden.

Montfort aanvaardde geen geld, en op die manier bleef hij dichter bij het volk, dat zelf zorgde voor het voedsel van de missionarissen. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat bedelaars rond “De voorzienigheid” rondslenteren. Zij krijgen hun gading.

Tijdens een missie van vier of vijf weken werden drie preken per dag aangeboden. Meer dan de helft van de tijd werd besteed aan het biechthoren. En dit gebeurde in twee tijden: de schuldbelijdenis en het vaste voornemen. De mannen, die scheef liepen van de drank, de vrouwen, die leefden van kwaadspreken, de bedelaars, die het verschil niet kenden tussen mijn en dijn… ze moesten een bewijs voorleggen van beterschap en dan pas gaf de priester hen de absolutie. Een geslaagde missie betekende een totale bekering.

Montfort boekte veel succes bij het volk, omdat hij heel de geloofsleer en de praktijk van het deugdenleven in rijmen en verzen had gegoten, die dan gezongen werden op de wijze van de alomgekende straatdeuntjes. Die werkwijze werd door zijn collega’s niet altijd in dank aanvaard. De kindercatechese werd toevertrouwd aan broeder Mathurin, de gekende voorzanger en volkszangdirigent. Een missie telde tot zeven processies. Eén openingsprocessie, drie processies voor de algemene communie (mannen, vrouwen en kinderen), één processie om de overledenen te herdenken, de processie voor de hernieuwing van de doopbeloften en die voor het planten van het missiekruis bij de sluiting van de missie.

Montfort was een geboren organisator. Om in een stad als La Rochelle met twintigduizend inwoners, drieduizend vrouwen processiegewijs vroom en devoot door de straten te doen defileren, was er wat verbeelding, werkkracht, vindingrijkheid en enthousiasme nodig. Montfort was tevens een volwaardig toneelspeler. Preken over de dood, de hel, het laatste oordeel, werden door verschillende personen uitgebeeld. Montfort hield voor zichzelf de moeilijkste rol: die van de stervende. Een tweede priester vertolkte de engelbewaarder, een andere de duivel. Het risico, dat die tragedie zou ontaarden in komedie, was gering. Het werd zo aangrijpend en echt, dat de mensen in stilte huiswaarts keerden, vast besloten hun leven te veranderen om een goede dood te mogen sterven.

Het rozenkransgebed voor die massa analfabeten leek hem in dit bastion van het Calvinisme het scherpste wapen. Het lukte hem dan ook enkele kopstukken ervan naar de Kerk terug te brengen. Herhaalde pogingen van fanatici om hem uit de weg te ruimen mislukten, alhoewel een kopje giftige bouillon zijn gestel lelijk bleef ondermijnen.

In 1713, na dertien jaar missiearbeid, bood hij zich aan in zijn eigen seminarie in Parijs. Hij zocht enkele flinke kandidaten om zijn levenswerk voort te zetten. Helaas, de ontmoeting met zijn leraars en pas gepromoveerde vrienden verliep stroef. Hij mocht wel twee conferenties geven, maar hij slaagde er niet in het ijs te breken. Had hij daarvoor de vijfhonderd kilometer van La Rochelle naar Parijs te voet afgelegd?

Montfort was toen amper veertig jaar. Verschillende malen had men gepoogd hem van kant te maken. Het gif van de Hugenoten bleef in zijn ingewanden nawerken en een nierkwaal werd gedeeltelijk verholpen door een pijnlijke ingreep.

Toen hij zijn beste seminarievriend Blain ontmoette kreeg deze de indruk, dat de toenmalige reus zich als een wrak voortbewoog. Zo jong en reeds afgeschreven? En wat met zijn levensdroom: een congregatie voor missies? De leefregel voor de missionarissen had hij reeds opgeschreven. Een half dozijn broeders deelde de laatste jaren wel en wee met hem, maar niemand was door geloften met hem verbonden. Marie-Louise, de eerste kandidaat-zuster, verpleegster in het hospitaal van Poitiers, zat al ruim tien jaar op hem te wachten. Montfort liet haar in 1715 naar La Rochelle overkomen om er een school te openen. Nog in datzelfde jaar legden twee zusters geloften af in de handen van Montfort. De regel van de zusters leek veel concreter en meer genuanceerd dan het vlammend en geforceerd proza van de regel van de missionarissen.

Gaandeweg versoepelde zijn verhouding tot de rijke burgerij, die hij weleens half intellectuele lawaaimakers durfde noemen. Zijn ruwe kanten werden afgerond en zijn ongewild kwetsende uitlatingen bleven achterwege, zodat zelfs bij de bourgeoisie een diepe bewondering voor deze man begon te groeien. De versleten veertiger werd wijzer. En niettegenstaande hij zijn hele leven een originele kerel bleef, was hij er toch voor een stuk in geslaagd zijn buitensporig temperament in te tomen. Montfort, die als dienaar van de armen in een aan flarden gewaaide toog liep, eiste van zijn discipelen een kledij volgens de gangbare normen.

In deze rijpingsperiode op het einde van zijn leven schreef hij ook zijn populaire “Verhandeling over de ware godsvrucht tot Onze-Lieve-Vrouw.” Er verschenen 400 uitgaven in 25 talen.

Beeldhouwwerk H. Louis de Montfort, Rome, Sint-Pietersbasiliek

De volgende missie hield hij in Saint-Laurent-sur-Sèvre. Maar het wordt zijn laatste. In de namiddag van 28 april 1716 kondigt men zijn nabije dood aan; het volk verdringt zich wenend voor de deur van “De Voorzienigheid”. Met de ene hand omklemt hij het kruisbeeld, dat Paus Clement VI hem geschonken heeft; met de andere hand een Mariabeeldje, dat Hij steeds bij zich droeg. Hij kuste beide om beurten. Tegen acht uur ’s avonds wordt hij geveld door een longontsteking. Hij was drieënveertig jaar, twee maanden en achtentwintig dagen oud.

U wordt dikwijls afgeleid tijdens het bidden van de Rozenkrans?

Vier tips om dit te vermijden:

Als men zich schuldig maakt aan opzettelijke verstrooiing tijdens het gebed, dan toont men een groot gebrek aan respect, vroomheid en godsdienstigheid. Het maakt onze Rozenkransgebeden onvruchtbaar en leidt ons tot zonde.

Hoe kunnen we van God verwachten om naar ons te luisteren als wijezelf geen aandacht schenken aan wat wij zeggen? Hoe kunnen we van Hem verwachten, dat Hij blij is, terwijl we in de aanwezigheid van Zijn enorme Hoogheid en geweldige Verhevenheid toegeven aan afleidingen, zoals een kind, dat achter een vlinder aanloopt? Mensen, die dat doen, verliezen Gods zegen, die verandert in een belediging/vloek, omdat men Gods dingen onrespectvol behandelt: “Vervloekt is degene, die Gods werk veronachtzaamt” (Jer. 48:10).

Natuurlijk kan men de Rozenkrans niet bidden zonder dat men onvrijwillige verstrooiingen heeft. Het is zelfs moeilijk om een Weesgegroet te bidden zonder dat jouw verbeeldingskracht en fantasie je een beetje storen, omdat het nooit stil is. Maar men kan het Weesgegroet bidden zonder vrijwillige afleidingen en men moet zijn voorzorgen nemen om de onvrijwillige verstrooiingen te verminderen en uw fantasie te beheersen.

Om dit te doen het volgende:

  1. Plaats jezelf in de aanwezigheid van God en beeld je in dat God en de Gezegende Moeder naar jou kijken.
  2. Beeld je in dat jouw engelbewaarder zich aan je rechterzijde bevindt, jouw Weesgegroeten meeneemt (als ze echt goed gebeden zijn) en ze gebruikt als rozen om kronen voor Jezus en Maria te maken.
  3. Gedenk dat aan je linkerzijde de duivel klaar staat om zich op elke Weesgegroet te storten, die in zijn richting komt en het in zijn boek van de dood opschrijft, als ze niet gebeden zijn met aandacht, vroomheid en eerbiedwaardigheid.
  4. Denk eraan om elk tientje aan te bieden ter ere van één van de mysteries en tracht in je geest een voorstelling te vormen van Jezus en Maria in verband met dat mysterie.

De Rozenkrans is het moeilijkste gebed om te bidden

Als de Rozenkrans goed wordt gebeden, geeft dit meer glorie aan Jezus en aan Maria en is dit verdienstelijker voor de ziel dan om het even welk ander gebed. Maar het is ook het moeilijkste gebed om goed te bidden en om daarin te volharden, speciaal omwille van de verstrooiingen, die vrijwel onvermijdelijk optreden als men constant dezelfde woorden herhaalt.

Als we “De Uren van de Maagd,” “De Zeven Boetepsalmen” bidden of gelijk welk ander gebed dan de Rozenkrans, houdt de verscheidenheid aan woorden en uitdrukkingen ons alert en zorgt ervoor dat onze aandacht niet afdwaalt. Op die manier is het gemakkelijker voor ons om ze goed te bidden. Integendeel; de constante herhaling van het Onzevader en het Weesgegroet in dezelfde onveranderlijke vorm tijdens het Rozenkransgebed maakt het moeilijk om niet vermoeid te geraken waardoor we geneigd zijn om in slaap te vallen of ons te wenden tot andere gebeden, die verfrissender en minder saai zijn.

Dit toont aan dat men een grotere vroomheid behoeft om te volharden in het Rozenkransgebed dan gelijk welk ander gebed, zelfs de psalm van David.

Houd de aandacht scherp

Onze aandacht, die nauwelijks langer duurt dan een minuut, bemoeilijkt onze taak en dan is er natuurlijk ook de duivel, die nooit ophoudt om te trachten ons af te leiden en ons weg te houden van het gebed. Waartoe is de duivel niet in staat om ons tegen te werken, terwijl we bezig zijn met het gebed van de Rozenkrans?

Het is menselijk, dat we gemakkelijk moe en slordig worden, maar de duivel maakt deze moeilijkheden erger, terwijl we de Rozenkrans bidden. Zelfs voordat we beginnen, maakt hij, dat we ons verveeld, afgeleid of moe voelen. En als we begonnen zijn met het gebed, achtervolgt hij ons van alle kanten. En als we na vele moeilijkheden en verstrooiingen klaar zijn met het gebed, fluistert hij ons toe: “Wat je zojuist gebeden hebt, is waardeloos. Het is nutteloos om de Rozenkrans te bidden. Je had beter andere dingen kunnen doen. Het is enkel tijdverlies om te bidden zonder aandacht te besteden aan de woorden die je zegt. Een meditatie van een half uur of een spirituele tekst lezen zou veel beter zijn. Morgen, als je je niet zo lui voelt, zul je beter bidden. Laat de rest van de Rozenkrans tot dan.”

Door dergelijke trucs, krijgt de duivel ons zover, dat we het Rozenkransgebed opgeven of minder vaak bidden of we blijven het niet meer bidden of veranderen naar een andere devotie.

Hoe de duivel te verslaan?

Beste vriend van de Rozenkrans Broederschap, luister niet naar de duivel, maar houd moed, zelfs als je aandacht je stoort tijdens de Rozenkrans, doordat je geest gevuld wordt met alle soorten van afleidende gedachten: zo lang je je best maar doet om die verstrooide gedachten los te laten, zodra je ze opmerkt.

Onthoud altijd, dat de beste Rozenkrans degene is met de grootste verdienste en er is geen grotere verdienste in het gebed dan wanneer het moeilijk gaat in plaats van gemakkelijk. Men spreekt van een moeilijk gebed als het, normaal gesproken, onaangenaam voor de ziel is en vol is van kleine vervelende, ergerlijke muizenissen, die tegen je wil in je hoofd ronddwalen, en die je nauwelijks toelaten om te genieten van de vrede en om de schoonheid te ervaren van wat je zegt.

Zelfs als je gedurende heel de tijd van het Rozenkransgebed moet vechten tegen de verstrooiingen, wees dan zeker, dat je goed vecht met de wapens in de hand, namelijk houd niet op met het Rozenkransgebed, zelfs al is het moeilijk om door te gaan en je geen verstandelijke vroomheid hebt. Het is een vreselijke strijd, maar het is er één, die voordelig is en nuttig voor de gelovige ziel.

Als je de strijdwapens neerlegt door de Rozenkrans te stoppen, dan geef je je nederlaag toe en dan zal de duivel, die kreeg wat hij wilde, je in vrede laten en je op de dag van het oordeel bespotten omwille van jouw trouweloosheid en gebrek aan moed. “Wie betrouwbaar is in kleine dingen zal ook betrouwbaar zijn in de grotere dingen” (Lc 16:10)

Wie betrouwbaar is in het afslaan van de kleinste afleidingen als hij zelfs maar het kleinste gebed bidt, zal ook betrouwbaar zijn in de grote zaken. Niets is zekerder dan dat, aangezien de Heilige Geest het ons zo meegedeeld heeft.

Dus allen onder jullie, dienaars en dienaressen van Jezus Christus en de Gezegende Moeder, die van plan zijn om elke dag de Rozenkrans te bidden, wees sterk van hart en houd moed. Laat niet de massa van vliegen (zoals ik de afleidingen noem die gedurende het gebed een oorlog met je voeren) je het gezelschap van Jezus en Maria ontnemen in wiens heilige aanwezigheid je bent als je de Rozenkrans bidt. In wat volgt zal ik je voorstellen geven om de afleidingen tijdens het gebed te verminderen.

Meer hulpmiddelen om verstrooingen te vermijden

Nadat je de Heilige Geest hebt aanroepen om de Rozenkrans goed te bidden, plaats je jezelf voor een moment in de aanwezigheid van God en bied de tientjes aan op de wijze waarop ik je het voorstel.

Alvorens een tientje te beginnen, pauzeer je eventjes afhankelijk van hoeveel tijd je hebt en overweeg je het mysterie, dat je zult eren in dat tientje.

Vraag steeds zeker, door dit mysterie en door de tussenkomst van de Gezegende Maagd, om één van de deugden, die in dit mysterie het meest stralen of een deugd, die je in het bijzonder nodig hebt.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *