Hoofdstuk 13 Het overwinnen van bekoringen

Eerste boek

Richtlijnen voor het innerlijk leven

Hoofdstuk 13

Het overwinnen van bekoringen

  1. Zolang wij in de wereld leven, kunnen wij niet vrij zijn van kwelling en bekoring.
  2. Daarom staat in het boek Job geschreven: het menselijk leven op aarde is een strijd (Job 7 : l)
  3. Om die reden zou iedereen bezorgd moeten zijn over zijn bekoringen en ijverig in het bidden, zodat de duivel geen kans krijgt hem te misleiden, want die slaapt nooit in, maar sluipt rond, zoekend wie hij kan verslinden (1 Petr. 5 : 8).
  4. Niemand is zo volmaakt en heilig of hij heeft soms bekoringen: helemaal zonder zijn wij nooit.
  5. Toch zijn bekoringen vaak zeer nuttig voor de mens, al zijn ze lastig en vervelend; want daardoor komt men tot bescheidenheid, wordt men gezuiverd en krijgt men ervaring.
  6. Alle heiligen zijn door veel kwellingen en bekoringen heengegaan en erop vooruitgegaan.
  7. En wie de bekoringen niet konden doorstaan zijn afvallig geworden en ondeugdelijk bevonden.
  8. Er is geen gemeenschap zo heilig, geen plaats zo verborgen of er zijn bekoringen en moeilijkheden.
  9. Zolang een mens leeft is hij nooit geheel en al tegen bekoringen beveiligd, want in onszelf ligt de bron van de bekoringen, nu wij eenmaal met innerlijke wanorde ter wereld kwamen.
  10. Als één bekoring of kwelling aflaat komt een volgende; en altijd zullen wij iets te lijden hebben, want het voorrecht van ongerept geluk hebben wij verloren.
  11. Velen zoeken de bekoringen te ontvluchten en komen er dieper in terecht.
  12. Door de vlucht alleen kunnen wij geen overwinnaar zijn; maar door geduld en waarachtige nederigheid groeien wij in kracht boven iedere vijand uit.
  13. Wie alleen de uiterlijke roerselen weerstaat en niet de wortel uitrukt boekt weinig winst; de bekoringen zullen zelfs des te sneller bij hem terugkomen en zich heviger doen gevoelen.
  14. Langzaam aan, met geduld en uithoudingsvermogen zult gij met Gods hulp beter overwinnen dan door zelf onbekookt van leer te trekken.
  15. Neem dikwijls raad aan ten tijde van bekoring en wil iemand die het daarmee moeilijk heeft nooit hard behandelen, geef hem woorden van troost, zoals ge dat zelf zoudt wensen.
  16. Het begin van alle bekoringen tot het kwade is uw innerlijke onstandvastigheid en uw gering vertrouwen op God.
  17. Want zoals een schip stuurloos door de golven heen en weer geslingerd wordt, zo wordt een mens die in ijver is verslapt en zijn voornemens heeft losgelaten bekoord op allerlei manieren.
  18. IJzer wordt door het vuur beproefd, de deugd van de rechtvaardige door de bekoring.
  19. Wij weten dikwijls niet wat wij kunnen, maar de bekoring maakt duidelijk wat wij zijn.
  20. Wij dienen echter oplettend te zijn, vooral bij het begin van de bekoring; want de vijand wordt gemakkelijker overwonnen als wij hem de deur van de geest volstrekt niet laten binnengaan, maar hem tegemoet treden, voor de drempel, zodra hij heeft geklopt.
  21. Daarom heeft iemand gezegd: Bied weerstand in het begin: te laat komt medicijn, als door het lange wachten het kwaad te sterk geworden is.
  22. Want eerst komt de eenvoudige gedachte in de geest, dan de levendige voorstelling, tenslotte het welbehagen, of verkeerde opwelling en de instemming.
  23. Zo komt de kwaadaardige vijand geleidelijk helemaal binnen, omdat men hem in het begin niet tegenhoudt.
  24. Hoe langer iemand aarzelt om te weerstaan, des te zwakker wordt van dag tot dag zijn innerlijk en des te sterker de macht van de vijand tegen hem.
  25. Sommigen ondergaan zwaardere bekoringen in het begin van hun bekering, anderen op het einde.
  26. Weer anderen hebben het bijna heel hun leven zwaar.
  27. Enkelen krijgen vrij lichte moeilijkheden volgens de beschikking van Gods wijsheid en rechtvaardigheid, want deze houdt rekening met de gesteldheid en de verdiensten van de mensen, en regelt vooraf alles tot heil van zijn uitverkorenen.
  28. Wij moeten niet wanhopen als wij worden bekoord, maar met des te meer vurigheid van God afsmeken dat Hij zich mag gewaardigen ons in alle nood bij te staan. Hij zal inderdaad, zoals Paulus zegt, uitkomst geven bij de beproeving (1 Kor. 10 : 13), zodat wij kunnen volhouden.
  29. Buigen wij nederig onze geest onder de hand van God bij elke bekoring en beproeving; want wie waarlijk nederig zijn zal Hij redden en verheffen.
  30. In bekoringen en kwellingen wordt de mens getest hoeveel hij is vooruitgegaan: want hierin ligt meer verdienste en blijkt duidelijker de deugd.
  31. Het heeft niet veel te betekenen dat iemand vroom en vurig is als hij de zware druk niet voelt; maar als hij bij tegenslag geduldig blijft dan is er hoop op grote voortgang.
  32. Sommigen blijven gevrijwaard van hevige bekoringen maar schieten vaak te kort in dagelijkse kleinigheden; hierdoor nederiger geworden zullen dezen in gewichtige zaken nooit op zichzelf vertrouwen omdat zij zo zwak bevonden zijn in zulke nietige zaken.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *