Hoofdstuk 19 De oefening van de goede kloosterling

Eerste boek

Richtlijnen voor het innerlijk leven

Hoofdstuk 19

De oefening van de goede kloosterling

  1. Het leven van een goed kloosterling moet rijk zijn in alle deugden: zodat hij van binnen is zoals hij uiterlijk door de mensen wordt gezien.
  2. En terecht, want er moet van binnen nog veel meer zij dan uiterlijk valt waar te nemen. Hij die nauwlettend bij ons toeziet is immers God, die wij in de hoogste mate moeten eerbiedigen waar wij ook zijn, en voor wiens aanschijn wij rein als engelen moeten leven.
  3. Iedere dag moeten wij ons besluit hernieuwen en onszelf opwekken tot vurigheid, alsof wij ons pas vandaag tot God hadden gekeerd en zeggen:
  4. Help mij, Heer mijn God, in mijn goed besluit en in uw heilige dienst; geef mij nu, vandaag volmaakt te beginnen, want wat ik tot nu toe heb gedaan is nog niets.
  5. Zoals ons voornemen zal ook het tempo van onze voortgang zijn: er is veel ijver nodig voor wie werkelijk vooruit wil komen.
  6. Als iemand die met beslistheid zich iets heeft voorgenomen al zo vaak te kort schiet, hoe staat het dan met het die zelden of zeer vaag tot een voornemen komt?
  7. Op allerlei manieren worden onze voornemens losgelaten: zelfs een licht verzuim van onze oefeningen gaat zo goed als nooit zonder enige schade voorbij.
  8. Het voornemen van de rechtvaardigen steunt meer op Gods genade dan op eigen wijsheid: op Hem vertrouwen zij altijd, wat zij ook ondernemen.
  9. Want de mens wikt maar God beschikt, en het is de mens niet gegeven zijn eigen levensweg te bepalen.
  10. Als men uit vrome bedoeling of met de gedachte een medebroeder van dienst te zijn, soms een gebruikelijk oefening achterwege laat, kan dat later gemakkelijk worden ingehaald.
  11. Maar wordt iets uit verveling of uit slordigheid zo maar nagelaten, dan is dat werkelijk schuldig en men zal er nadelige gevolgen van ondervinden.
  12. Al doen we wat we kunnen, hoe licht zullen we nog in vele opzichten te kort schieten.
  13. We doen goed ons voornemen altijd op een bepaald punt te richten en in de eerste plaats op datgene wat on het meest tegenhoudt.
  14. Wij behoren evenzeer onze uiterlijke als onze innerlijk houding te onderzoeken en orde daarop te stellen, omdat beide ons helpen vooruit te komen.
  15. Kunt gij niet voortdurend in uzelf gekeerd zijn, wees het dan van tijd tot tijd; en minstens één keer per dag namelijk ’s morgens vroeg of ’s avonds.
  16. Bedenk ’s morgens wat gij zult doen; onderzoek ’s avonds uw gedragingen; hoe gij geweest zijt in uw woorden, daden en gedachten; want hierin hebt gij misschiet meermalen God en de mensen beledigd.
  17. Omgord u als een man tegen de gemeenheid van de duivel: bedwing uw gulzigheid en gij zult des te gemakkelijker alle andere neigingen van het lichaam beteugelen.
  18. Wees nooit zonder enige bezigheid, maar lees, schrijf, bid of overweeg, of doe iets voor de gemeenschap.
  19. Met lichamelijke oefeningen moet men wel voorzichtig zijn, en niet iedereen kan die in dezelfde mate op zich nemen.
  20. Wat niet tot het normaal gebruikelijke hoort, moet niet in het openbaar geschieden; want het strikt persoonlijke doet men veiliger in het verborgen.
  21. Wacht u er wel voor traag te zijn in de gemeenschappelijke en ijverig in uw persoonlijke praktijken.
  22. Maar na eerst het verplichte en opgelegde eerlijk en trouw te hebben volbracht, kunt gij als er nog tijd beschikbaar is, de neiging van uw eigen godsvrucht volgen.
  23. Niet allen kunnen dezelfde oefeningen doen, voor de een is dit, voor een ander dat meer dienstig.
  24. Ook naargelang het tijdstip wisselt, is verscheidenheid van oefeningen welkom, want sommige doen het beter op feestdagen, andere op gewone dagen.
  25. In tijden van bekoringen hebben we behoefte aan deze, aan andere weer in een tijd van rust en vrede.
  26. We denken graag aan bepaalde dingen als we bedroefd zijn, aan iets anders als we ons verheugen in de Heer.
  27. Rond de voornaamste feesten behoren we onze goede oefeningen te vernieuwen en de voorspraak van de heiligen vuriger af te smeken.
  28. Van feest tot feest moeten we ons voorstellen als gingen wij nu uit deze wereld heen en stonden we op het punt naar het eeuwig feest te gaan.
  29. Daarom moeten wij ons in die heilige tijden zorgvuldig voorbereiden, vromer leven en ieder voorschrift zorgvuldig onderhouden alsof wij heel spoedig het loon voor onze arbeid van God gingen ontvangen.
  30. En wordt dat uitgesteld, bedenken wij dan, dat wij minder goed voorbereid en zulk een grote heerlijkheid nog onwaardig zijn die in ons openbaar zal worden (Rom. 8 : 18), op de vastgestelde tijd. Laten wij dus ons best doen ons nog beter op dat heengaan voor te bereiden.
  31. ‘Zalig de dienaar’, zegt de evangelist Lucas (12 : 3-43, 44), ‘die de Heer bij zijn komst wakend vindt. Voorwaar, Ik zeg u, Hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen.’

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *