Hoofdstuk 17 Het kloosterleven

Eerste boek

Richtlijnen voor het innerlijk leven

Hoofdstuk 17

Het kloosterleven

  1. Het is nodig dat gij leert in veel dingen uw eigen wil prijs te geven, als gij de vrede en de eenheid met anderen wilt bewaren.
  2. Het is niet gering in een klooster of gemeenschap te leven, daar zonder onenigheid met allen om te gaan en er trouw te volharden tot de dood.
  3. Zalig hij die daar zijn leven goed heeft doorgebracht en gelukkig heeft voleind.
  4. Als gij stand wilt houden zoals het behoort en vooruit wilt gaan, gedraag u dan als een balling en pelgrim op aarde.
  5. Gij moet dwaas worden om Christus’ wil als ge een kloosterlijk leven wilt leiden.
  6. Habijt en kruinschering dragen daartoe weinig bij, maar de verandering van levenswijze en een totale overwinning over uw eigen neigingen maken de ware monnik.
  7. Wie iets anders zoekt dan alleen maar God en zijn geestelijk heil zal niets anders ontmoeten dan kwelling en verdriet.
  8. Ook hij kan niet lang in vrede blijven, die er niet op uit is de minste te zijn en aan allen onderdanig.
  9. Gij zijt gekomen om te dienen, niet om te heersen: weet uzelf geroepen tot geduldig verdragen en hard werken, niet om in nietsdoen rond te hangen en beuzelpraatjes te verkopen.
  10. Hier worden de mensen dus getoetst als in het vuur het goud.
  11. Hier kan niemand het uithouden, behalve als hij zich met heel zijn hart wil vernederen ter liefde Gods.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *