Hoofdstuk 18 Het voorbeeld van de heilige vaders

Eerste boek

Richtlijnen voor het innerlijk leven

Hoofdstuk 18

Het voorbeeld van de heilige vaders

  1. Beschouw met aandacht de bezielende voorbeelden van de heilige vaders: in hen was de ware volmaaktheid en de kloostergeest als een glans aanwezig: en gij zult ontdekken hoe armzalig en bijna niets is wat wij doen.
  2. Och, och, wat is ons leven vergeleken bij het hunne.
  3. De heiligen en de vrienden van de Heer hebben Christus gediend in honger en dorst, in koude en naaktheid, bij zwaar werk en vermoeidheid, in waken en vasten, in gebed en heilige overweging, bij vervolging en veel bespotting.
  4. Hoeveel en hoe zwaar hebben de apostelen en martelaren van kwellingen te lijden gehad en de belijders, de maagden en alle anderen die besloten hadden Christus’ spoor te volgen.
  5. Zij hebben hun leven hier in de wereld niet geteld om het voor eeuwig te kunnen behouden.
  6. Wat een streng en onthecht leven hebben de vaders in de woestijn geleid, wat een langdurige en zware bekoringen doorstaan.
  7. Hoe dikwijls werden zij door de vijand gekweld, wat een talrijke en vurige gebeden hebben zij God aangeboden.
  8. Wat hebben zij zich streng onthouden; wat ijverden zij vurig voor hun geestelijke groei.
  9. Wat een zware strijd hebben zij gevoerd om hun ondeugden te bedwingen; hoe zuiver en rechtstreeks hielden zij hun bedoelingen op God gericht.
  10. Overdag zwaar werk, ’s nachts steeds weer langdurig bidden, hoewel ook onder het werk hun innerlijk gebed volstrekt niet werd onderbroken.
  11. Al hun tijd hebben zij nuttig besteed.
  12. Ieder uur met God doorgebracht leek hun te kort.
  13. En door het diep inwendig geluk van hun beschouwing werd zelfs de nodige lichamelijke verkwikking herhaaldelijk vergeten.
  14. Aan alle rijkdom, waardigheid en eer, aan vrienden en verwanten hadden zij vaarwel gezegd; er was niets op de wereld wat zij verlangden te bezitten.
  15. Amper namen zij het noodzakelijkste levensonderhoud tot zich; zij betreurden het in dienst te moeten staan van hun lichaam, zelfs waar het strikt nodig was.
  16. Zij waren dus arm in het aardse maar zeer rijk in deugden en genade.
  17. Uiterlijk gezien leden zij gebrek maar innerlijk werden zij verkwikt door genade en goddelijke vertroosting.
  18. Vreemden in de wereld, waren zij God zeer nabij en zijn vertrouwde vrienden.
  19. Zij hielden zichzelf voor nietswaardig en in de wereld waren zij geminacht; maar in Gods ogen kostbaar en bemind.
  20. Zij waren standvastig in ware nederigheid, leefden in eenvoudige gehoorzaamheid, bewandelden de weg van liefde en geduld: en daarom maakten zij dagelijks voortgang en verkregen zij grote genade bij God.
  21. Zij zijn ten voorbeeld gesteld aan alle kloosterlingen en we moeten ons eerder door hen laten uitdagen om krachtig voort te gaan dan ons door de talloos vele lauwen laten verleiden, om óók maar te verslappen.
  22. Hoe groot was de vurigheid van alle kloosterlingen in het begin van hun heilig instituut.
  23. Wat een godsvrucht in het gebed, wat een wedijver in de deugd, wat een ijver voor de tucht; hoe bloeiden eerbied en gehoorzaamheid onder de leiding van hun overste.
  24. Nu nog getuigen de overgebleven sporen dat zij in waarheid heilige en volmaakte mannen zijn geweest die zo dapper strijdend, tegen de wereld waren opgewassen.
  25. Nu vindt men het al geweldig als iemand de regels niet overtreedt; als iemand wat hij op zich had genomen met geduld heeft volgehouden.
  26. Wat een lauwheid en verwaarlozing in onze kloosterlijke staat, dat wij zo snel afwijken van de eerste vurigheid en het leven ons een last wordt door onze lauwheid en overgrote moeheid.
  27. Laat toch de zorg voor de deugd niet totaal in u inslapen, nu ge zo dikwijls vele voorbeelden van ware vroomheid hebt gezien.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *