Hoofdstuk 9 Het missen van alle troost

Tweede boek

Aansporingen tot innerlijk leven

Hoofdstuk 9

Het missen van alle troost

  1. Het valt niet zwaar menselijke troost gering te achten als de goddelijke troost aanwezig is.
  2. Het is groot, zelfs zeer groot zowel menselijke als goddelijke troost te kunnen missen en om Gods eer graag de ballingschap van het hart uit te houden: in niets zichzelf te zoeken en niet groot te gaan op eigen verdiensten.
  3. Is het iets bijzonders blij te zijn en vroom als de genade tot u komt? Dat ogenblik wil iedereen wel graag.
  4. Wie door Gods genade gedragen wordt zit geweldig te paard.
  5. Is het een wonder dat men de last niet voelt als men gedragen wordt door Gods almacht en geleid door de hoogste Leider zelf?
  6. We hebben graag iets tot troost en maar moeilijk ontdoet de mens zich van zichzelf.
  7. De heilige martelaar Laurentius overwon de wereld en ook de bijzondere gehechtheid aan zijn opperpriester; op alles wat hem in de wereld voldoening kon geven zag hij neer. Hij verdroeg het in zachtmoedigheid ter liefde van Christus, toen ook Sixtus, de hogepriester Gods, van wie hij bijzonder veel hield, van hem gescheiden werd.
  8. Door de liefde voor de Schepper steeg hij uit boven de liefde voor een mens en in plaats van menselijke voldoening koos hij Gods welbehagen.
  9. Als de omstandigheden een afscheid meebrengen, moeten we een onmisbare en geliefde vriend ter liefde Gods vaarwel zeggen.
  10. Til er niet te zwaar aan als een vriend u verlaat; gij weet toch dat wij tenslotte allen afscheid zullen nemen?
  11. Veel en lang moet een mens in zijn binnenste strijd voeren, voor hij leert zichzelf volkomen te overwinnen en heel zijn liefde op God te richten.
  12. Wanneer een mens op zichzelf gesteld is, glijdt hij gemakkelijk af naar menselijke troost.
  13. Maar de ware minnaar van Christus die zich ijverig inspant voor de deugd, valt niet terug op vertroosting van dat soort; hij zoekt ook de gevoelige zoetheid niet, maar verkiest krachtige oefening en het verduren van zware lasten voor Christus.
  14. Als u dus door God geestelijke troost gegeven wordt, aanvaard die dan onder dankbetuiging: begrijp dat dit een gave is van God en niet uw verdienste.
  15. Verhef u daar niet op: wees niet uitbundig blij of in uw dwaasheid trots, maar wees om die gave des te nederiger, nog voorzichtiger en meer op uw hoede bij alles wat gij doet. Dit uur immers zal voorbijgaan en de beproeving keert weer terug.
  16. Als de troost verdwenen is wees dan niet dadelijk in wanhoop: wacht nederig en geduldig het hemels bezoek weer af. Want God is in staat u met groter vertroosting alles te vergoeden.
  17. Dit is niet nieuw of ongewoon voor wie Gods wegen kent; want bij de grote heiligen en de profeten van het Oud Verbond kwam een dergelijke wisseling herhaaldelijk voor.
  18. Daarom zei een van hen toen de genade nog bij hem was: ‘In mijn overvloed heb ik gezegd: nooit meer zal ik twijfelen’ (Ps. 30 : 7).
  19. Maar hij voegt eraan toe wat hij ondervond toen de genade wegging: ‘Gij hebt uw aangezicht van mij afgewend en ik ben geschrokken.’ (Ps. 30 : 8).
  20. Intussen geeft hij toch niet toe aan wanhoop, maar bidt de Heer met nog meer aandrang, zeggend: “Tot u, Heer, blijf ik roepen en mijn smeking tot U richten” (Ps.30 : 8).
  21. Dan haalt hij de vrucht binnen van zijn gebed en getuigt van verhoring met het woord: ‘De Heer heeft naar mij geluisterd en zich over mij ontfermd: de Heer is mijn helper geworden’ (Ps. 30 : 11).
  22. En op welke wijze? ‘Gij,’ zo gaat hij verder, ‘hebt mijn gejammer in blijdschap veranderd en mij met vreugde overstelpt’ (Ps. 30 : 12).
  23. Als het zo gaat met grote heiligen, mogen wij zwakke en arme mensen niet ontmoedigd worden, als wij nu eens vurig en dan weer ongevoelig zijn.
  24. Want de Geest komt en gaat volgens het welbehagen van zijn wil. Daarom zegt de vrome man Job: ‘Gij bezoekt de mens ’s morgens, maar plotseling stelt Gij hem weer op de proef’ (Job 7 : 18).
  25. Waar kan ik dus op bouwen, op wie mijn vertrouwen stellen, behalve op de grote barmhartigheid van God en uitsluitend hopen op de genade van de hemel?
  26. Want of er nu goede mensen zijn, vrome medebroeders of trouwe vrienden, heilige boeken en prachtige verhandelingen, welluidende liederen en gezangen.
  27. Dit alles helpt mij nauwelijks en kan mij maar weinig behagen als de genade mij in mijn eigen armoede achterlaat.
  28. Voor die toestand is er geen beter middel dan geduld en de verloochening van mijzelf volgens de wil van God.
  29. Nooit heb ik iemand zo godsdienstig en vroom ontmoet of van tijd tot tijd maakte hij een dergelijk gemis aan genade en vermindering van vurigheid mee.
  30. Geen enkele heilige werd zo hoog verheven en verlicht dat hij vroeg of laat niet de bekoring heeft gekend.
  31. Want nooit kan iemand tot de beschouwing van God worden toegelaten, als hij niet enig verdriet voor Hem geleden heeft.
  32. De beproeving komt eerst en zij is gewoonlijk een teken dat de vertroosting volgt.
  33. Aan hen die de beproeving hebben doorstaan wordt de hemelse troost beloofd: ‘Wie overwonnen heeft zal ik te eten geven van de boom des levens’ (Apok. 2 : 7).
  34. De goddelijke vertroosting wordt iemand juist gegeven om wat zwaar valt beter te verduren.
  35. De bekoring dient ook hiertoe dat iemand zich niet zou verheffen op het goede dat hij doet.
  36. De duivel slaapt niet in en het vlees is nog niet dood; houd dus niet op, u voor te bereiden op de strijd, want links en rechts is de vijand die van geen rusten weet.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *