Hoofdstuk 10 Het is een geluk het vergankelijke te versmaden om God te dienen

Derde boek

De innerlijke vertroosting

Hoofdstuk 10

Het is een geluk het vergankelijke te versmaden om God te dienen

  1. Nu zal ik opnieuw het woord nemen, Heer, en ik zal niet zwijgen, ik zal spreken in het oor van God, mijn Heer en mijn Koning, die in den hoge is.
  2. Hoe groot is de overvloed van uw goedheid, Heer, die Gij in reserve houdt voor wie U vrezen (Ps. 31 : 20).
  3. Maar wat zijt Gij dan voor wie U beminnen? Wat voor wie U dienen met heel hun hart?
  4. Waarlijk, onzegbaar is de zoetheid van uw contemplatie die Gij verleent aan wie U liefhebben.
  5. Hierin vooral hebt Gij mij de intimiteit van uw liefde getoond, dat Gij mij, toen ik nog niet bestond, hebt geschapen, dat Gij mij, toen ik van U was afgedwaald, hebt teruggebracht, opdat ik U zou dienen, en mij hebt opgedragen U te beminnen.
  6. Gij, bron van eeuwige liefde, wat moet ik over U zeggen?
  7. Hoe zou ik U kunnen vergeten die U gewaardigd hebt mij te gedenken, ook toen ik totaal vervallen en verloren was?
  8. Gij hebt boven alle verwachting barmhartigheid bewezen aan uw dienaar; en boven alle verdienste hebt Gij mij genade bewezen en vriendschap.
  9. Wat zal ik U voor deze gunst als bewijs geven van mijn dankbaarheid? Het is niet iedereen gegund om na van alles afstand te hebben gedaan, de wereld vaarwel te zeggen en het kloosterleven te gaan leiden.
  10. Is het dan groot dat ik U dien, terwijl toch ieder schepsel zonder meer U moet dienen?
  11. Het moet mij niet groot voorkomen dat ik U dien; maar dit lijkt mij eerder groot en bewonderenswaardig dat Gij een arme en onwaardige als ik ben, als slaaf wilt aannemen en gelijkstellen met uw beminde dienaars.
  12. Zie, alles is het uwe: wat ik heb en dat waarmee ik U dien.
  13. Maar ook omgekeerd dient Gij mij meer dan ik U.
  14. Zie, hemel en aarde die Gij ten dienste van de mens hebt geschapen, staan voor U klaar en doen iedere dag wat Gij beveelt.
  15. En dit is nog weinig: want Gij hebt zelfs de engelen de dienst aan de mensen tot taak gegeven.
  16. Maar dit alles wordt hierdoor overtroffen dat Gij Uzelf bereid hebt verklaard de mens te dienen en hem hebt beloofd dat Gij Uzelf aan hem zult geven.
  17. Wat zal ik U geven voor al die ontelbaar vele goede gaven?
  18. Kon ik U toch dienen al de dagen van mijn leven.
  19. Dat ik eens in staat was U één dag van waardig dienstbetoon te laten zien.
  20. Werkelijk Gij zijt alle dienst waardig, alle eer en eeuwige verheerlijking.
  21. Gij zijt in de ware zin mijn Heer en ik uw arme dienaar, die verplicht ben U met al mijn krachten ten dienste te staan, en nooit mag ik mij afkeren van de lof die U toekomt.
  22. Zo wil ik, zo verlang ik; en gewaardig U aan te vullen wat mij ontbreekt.
  23. Het is een grote eer en een grote roem U te dienen en alles om U gering te achten.
  24. Zij immers zullen grote genade deelachtig worden die zich uit eigen beweging aan uw allerheiligste dienst onderwerpen.
  25. Zij die ter liefde van U alle stoffelijke voldoening hebben weggeworpen zullen de zoetste vertroosting van de heilige Geest vinden.
  26. Een grote vrijheid van geest zullen zij verwerven die om uw naam de smalle weg betreden en alle wereldse beslommering geen aandacht waardig keuren.
  27. O rijke en vreugdevolle dienst van God waardoor de mens in waarheid vrij en heilig wordt.
  28. Heilig is de dienst van de kloosterlijke staat die de mens aan de engelen gelijk maakt, hem met God verzoent, schrikwekkend maakt voor de duivels en voor alle gelovigen aanbevelenswaardig.
  29. Het is een dienstbaarheid, volop waard ernaar te verlangen en ze op zich te nemen. Daardoor verwerft men het hoogste goed en verkrijgt een vreugde die zonder einde duren zal.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *