Hoofdstuk 21 Boven alles wat aan goeds gegeven wordt, moet men rust vinden in God

Derde boek

De innerlijke vertroosting

Hoofdstuk 21

Boven alles wat aan goeds gegeven wordt, moet men rust vinden in God

  1. Boven alles en in alles zult gij altijd rust vinden in de Heer, want Hij is zelf de eeuwige rust van de heiligen.
  2. Geef Gij, lieve en beminnenswaardige Jezus, dat ik in U boven elk schepsel rusten mag.
  3. Boven alle heil en schoonheid, boven alle eer en glorie, boven alle macht en waardigheid, boven alle wetenschap en vernuft.
  4. Boven alle rijkdom en kunst, boven alle blijdschap en gejubel, boven alle roem en lof, boven alle zoetheid en vertroosting.
  5. Boven alle hoop en belofte, boven alle verdienste en verlangen.
  6. Boven alle gaven en geschenken die Gij kunt geven en kunt doen binnenstromen, boven alle vreugde en jubelzang die de geest kan vatten en verstaan.
  7. En ten slotte boven de engelen en aartsengelen en boven heel het hemels koor, boven al het zichtbare en onzichtbare en boven alles wat Gij, mijn God, niet zijt.
  8. Want Gij, Heer mijn God, zijt de Allesovertreffende, Gij alleen de Allerhoogste, Gij alleen de Almachtige, Gij die alleen volledig kunt verzadigen en vervullen, Gij de Allerbeminnelijkste en de boven alles Troostrijke.
  9. Gij alleen de Schoonste en Liefdevolste, Gij alleen de Edelste en de meest Roemvolle boven alles, in wie al het goede tegelijk en volmaakt aanwezig is, altijd geweest is en zijn zal.
  10. En daarom is alles te weinig en onvoldoende wat Gij mij geeft buiten Uzelf, of wat Gij ook over Uzelf openbaart en belooft, als ik Uzelf niet zie of volledig in bezit heb gekregen.
  11. Want mijn hart kan nu eenmaal niet werkelijk tot rust komen of geheel voldaan zijn, behalve als het rust in U en boven alle gaven en alle schepselen mag uitstijgen.
  12. O mijn zeer beminde bruidegom Jezus Christus, zuiverste minnaar, Heerser over heel de schepping: wie geeft mij vleugels van ware vrijheid, zodat ik mag vliegen en mijn rust zoeken in U?
  13. Wanneer zal het mij ten volle zijn gegeven mij onbelemmerd toe te wijden en te zien hoe lieflijk Gij zijt, Heer mijn God?
  14. Wanneer zal ik mij volkomen in U terugtrekken, zodat ik van louter liefde tot U buiten mijzelf leef en alleen U boven alle maat en gevoel ervaar op een wijze die haast niemand kent?
  15. Maar nu zucht ik dikwijls en draag ik met leed mijn zo onbevredigend bestaan waaruit het geluk afwezig is.
  16. Want er overkomen mij in dit dal van ellende zoveel rampen die mij dikwijls verwarren en bedroeven, mijn leven verduisteren, die mij dikwijls de weg versperren en mij verstrooien, mij verleiden en binden, zodat ik geen vrije toegang heb tot U en uw gelukkig makende omhelzingen niet kan genieten, die onophoudelijk het geluk zijn van de zalige geesten.
  17. Mocht mijn zuchten U bewegen en ook mijn veelzijdige vereenzaming op de aarde.
  18. Jezus, glans van de eeuwige heerlijkheid, troost van de mens op zijn pelgrimstocht, mijn mond is bij U zonder stem en mijn zwijgen is voor U welsprekend.
  19. Hoelang zou de Heer nog wachten vóór Hij komt?
  20. Laat Hij toch komen tot mij, armtierig wezen, en mij blij maken. Laat Hij zijn hand uitstrekken en mij, ellendige, uit alle benauwenis bevrijden.
  21. Kom, kom, want zonder U is er geen dag of uur van blijdschap meer, want Gij zijt mijn blijdschap en zonder U is mijn tafel ledig.
  22. Ik ben ellendig en als in een gevangenis opgesloten en zwaar geboeid, totdat Gij mij verkwikt met het licht van uw tegenwoordigheid, mij in vrijheid stelt en mij uw vriendelijk aangezicht laat zien.
  23. Laat anderen vragen wat zij verkiezen in plaats van Uzelf; wat mij betreft, mij behaagt niets en mij zal niets behagen dan Gij, mijn God, mijn hoop, mijn eeuwig heil.
  24. Ik zal niet zwijgen en niet ophouden met smeken totdat uw genade terugkeert en Gij inwendig tot mij spreekt.
  25. De Heer: Zie, hier ben Ik. Zie, nu spreek Ik tot u want gij hebt Mij geroepen. Uw tranen en het verlangen van uw ziel, uw vernedering en het berouw van uw hart hebben Mij doen neerbuigen en Mij tot u gebracht.
  26. En ik heb gezegd: Heer, ik heb U aangeroepen en verlangd U te genieten, bereid om alles te verachten ter wille van U.
  27. Want Gij zijt begonnen door mij aan te sporen U te zoeken.
  28. Wees daarom gezegend, Heer, die deze goedheid aan uw knecht bewezen hebt, want zo onbegrensd is uw barmhartigheid.
  29. Wat heeft uw dienaar verder in uw tegenwoordigheid te zeggen, wat anders dan dat hij zich diep voor U vernedert, eigen misdadigheid en laagheid altijd indachtig?
  30. Want niets is aan U gelijk onder alles wat er wonderbaar is in de hemel of op aarde.
  31. Alles wat Gij doet is zeer goed; uw uitspraken zijn waar en door uw Voorzienigheid wordt alles geleid.
  32. Lof en eer zij U daarom, o Wijsheid van de Vader; U love en zegene mijn mond, mijn diepste wezen en alle schepselen tezamen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *