Hoofdstuk 30 Gods hulp moet gij vragen en vertrouwen dat gij die troost terugkrijgt

Derde boek

De innerlijke vertroosting

Hoofdstuk 30

Gods hulp moet gij vragen en vertrouwen dat gij die troost terugkrijgt

  1. De Heer: Mijn zoon, Ik ben de Heer die u versterkt op de dag van het leed (Nah. 1 : 7).
  2. Kom toch tot Mij als het u niet goed gaat.
  3. Juist hierom vooral wordt de hemelse vertroosting tegengehouden, omdat gij u te laat tot het gebed keert.
  4. Want vóór dat gij bij Mij krachtig aandringt, zoekt gij al veel troost en ontspanning in uiterlijke middelen.
  5. Vandaar dat het allemaal maar weinig helpt, totdat gij weer ontdekt dat Ik het ben die uit de diepte haal allen die op Mij hopen. Buiten Mij is er geen hulp die de moeite waard is, dáár vindt gij ook niet de doeltreffende adviezen en zeker geen geneesmiddel dat blijvend resultaat geeft.
  6. Maar als gij na de storm weer tot uzelf zijt gekomen zoek dan herstel van krachten in het licht van mijn erbarming; want Ik ben nabij (aldus de Heer) om alles te herstellen, niet alleen om te helpen, maar ook om te vernieuwen in overvloed en overdadig.
  7. Of is er soms iets moeilijk voor Mij? Of lijk ik op iemand die het wel belooft maar niet uitvoert?
  8. Waar is uw geloof? Sta vast en houd vol.
  9. Wees een geduldig en dapper man; de vertroosting zal u op de juiste tijd bereiken.
  10. Wacht op Mij, wacht: Ik zal komen en u genezen.
  11. Het is de beproeving die u slaat en een waanbeeld dat u opjaagt.
  12. Wat heeft die onrustige zorg over wat misschien gebeuren zal voor zin dan alleen dat gij droefheid na droefheid hebt? Laat toch iedere dag genoeg hebben aan zijn eigen leed (Mt. 6 : 34).
  13. Het heeft geen zin en geen nut zich over de toekomst ongerust te maken of zich te verheugen om wat misschien nooit gebeuren zal.
  14. Maar het is wel menselijk door dit soort fantasieën bedrogen te worden. En een teken van een nog klein hart is het, zich zo gemakkelijk te laten overhalen naar de suggesties van de vijand.
  15. Het zal hem een zorg zijn of hij bedriegt met ware of met valse beelden; of hij u neerslaat door de liefde voor de wereld van vandaag of door angst voor de toekomst.
  16. ‘Laat uw hart niet verontrust worden noch vrezen.’
  17. Geloof in Mij en heb vertrouwen in mijn barmhartigheid.
  18. Soms als gij meent dat Ik ben weggegaan sta Ik naast u.
  19. En als gij denkt dat alles zo goed als verloren is, dan is het ogenblik vaak daar van zeer grote winst.
  20. Alles is nog niet verloren als er iets tegen uw verwachting ingaat.
  21. Gij moet niet oordelen volgens de omstandigheden van nu; en u ook niet blind staren op een of andere misser en die dan incasseren, alsof alle hoop om weer op te rijzen was verdwenen.
  22. Geloof niet dat alles verloren is, al stuur Ik u dan voor een tijd een of andere ellende of haal Ik de zo gewenste troost van u weg: dat is nu eenmaal de weg naar de hemel.
  23. En het is zonder twijfel voordeliger voor u en de anderen die Mij dienen, om zo door tegenslag geoefend te worden dan alles volgens uw hartenwens te hebben.
  24. Ik ken de verborgen gedachten: het is zeer goed voor uw welzijn dat gij u soms lusteloos en verlaten voelt; anders zoudt gij om uw succes misschien trots worden en u zeer geslaagd gevoelen om iets wat gij niet zijt.
  25. Wat Ik heb gegeven kan Ik nemen en weer teruggeven zoals het Mij behaagt.
  26. Als Ik het heb gegeven, is het nog van Mij; trek Ik het terug dan neem Ik het uwe niet weg; want ‘iedere goede gave en alle volmaakte gift’ (Jak. 1 : 17) is mijn eigendom.
  27. Als Ik enige zwaarmoedigheid of welke tegenslag ook heb toegelaten, wees dan niet ontevreden of ontmoedigd: Ik kan ze weer snel doen verdwijnen en elke gedrukte stemming in jubel doen omslaan.
  28. Maar Ik ben rechtvaardig en heb recht op grote waardering als Ik zo met u doe.
  29. Als gij wijs zijt en goed oplet, hebt gij nooit reden om zo diep neerslachtig te zijn bij mislukking; gij moet u eerder verheugen en dankbaar zijn.
  30. Zelfs dit: beschouw als enige reden tot blijdschap dat Ik u tref met lijden en niet spaar.
  31. ‘Zoals de Vader Mij heeft liefgehad zo heb Ik u lief’ (Joh. 15 : 9), zo heb Ik mijn geliefde leerlingen voorgehouden.
  32. Ik heb hen bepaald niet tot de feesten van deze wereld uitgestuurd maar tot zware strijd; niet naar de eer maar naar de verachting, niet naar de vrije tijd maar naar de zwoegende arbeid, niet naar de rust maar om veel vrucht te gaan dragen in lijdzaamheid.
  33. Mijn zoon, wees deze woorden indachtig.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *