Derde boek
De innerlijke vertroosting
Hoofdstuk 38
De goede orde in het uiterlijk
en de toevlucht tot God in gevaren
- De Heer: Mijn zoon, hierop moet gij u ernstig toeleggen, dat gij op alle plaatsen, bij elke handeling en uiterlijke gelegenheid inwendig vrij blijft en meester van uzelf.
- Alle dingen moeten onder u staan, gij niet onder de dingen:
- Zó dat gij u als meester van eigen daden gedraagt en niet als een slaaf of huurling.
- Maar eerder als een vrijgestelde en een waar Hebreeër die het erfdeel en de vrijheid van de kinderen Gods heeft verkregen.
- Dezen staan boven het tegenwoordige en beschouwen wat eeuwig is.
- Zij zien wat voorbijgaat, met het linker- en met het rechteroog wat hemels is.
- Het tijdelijke trekt hen niet zó aan dat zij eraan vastzitten; maar zij trekken zelf dat alles eerder naar zich toe, om het goed te laten dienen zoals God heeft bedoeld, volgens de ordening van de hoogste Bouwheer die niets zijn schepping ongeordend heeft gelaten.
- Als gij namelijk bij elke gebeurtenis niet blijft staan bij de uiterlijke schijn en dus alles wat ge ziet en hoort niet met het lichamelijk oog alleen beschouwt, maar bij alles wat zich voordoet spoedig met Mozes de heilige tent binnengaat om de Heer advies te vragen, dan zult ge herhaaldelijk een goddelijk antwoord vernemen en onderricht over vele problemen van vandaag en omtrent de toekomst, mogen terugkeren.
- Mozes nam immers voor het oplossen van twijfels en vraagstukken altijd zijn toevlucht tot de tabernakel. Hij trok zich terug om te bidden en vroeg verlichting en hulp bij gevaren en al de boosaardigheid van de mensen.
- Zo moet ook gij vluchten naar de geheime schuilplan van uw hart: om daar vurig de goddelijke bijstand af smeken.
- Daarom, zo staat er geschreven, werden Jozuë en zonen van Israël door de Gabaonieten bedrogen, omdat zij niet eerst de mond des Heren hadden ondervraagd, maar lichtgelovig ingaande op mooie woorden, zijn ze om de tuin geleid door een onechte vroomheid.