Hoofdstuk 48 De dag van de eeuwigheid en de benauwdheid van dit leven

Derde boek

De innerlijke vertroosting

Hoofdstuk 48

De dag van de eeuwigheid en de benauwdheid van dit leven

  1. O allerzaligst verblijf van die verheven Stad.
  2. O allerhelderste dag van de eeuwigheid, door geen nacht verduisterd, maar die de hoogste Waarheid altijd doorstraalt.
  3. Altijd blije, altijd zorgeloze dag waarvan de sfeer nooit omslaat in het tegendeel.
  4. Was die dag toch maar begonnen en had al dit tijdelijke zijn eind gevonden.
  5. Hij is voor de heiligen wel een licht van eeuwige, schitterende helderheid, maar voor de pelgrims op aarde is hij niet anders te zien dan uit de verte en als in een spiegel.
  6. De hemelbewoners weten hoe gelukkig die dag is en de ballingen, kinderen van Eva, zuchten, omdat deze zo bitter is en zij er meer dan genoeg van hebben.
  7. De dagen van deze tijd zijn gering in aantal en slecht bovendien, vol droefheid en vol angst.
  8. Waar de mens door veel zonden wordt verontreinigd, door veel hartstochten verstrikt; hij krimpt ineen van schrik, hij ligt op een pijnbank van zorg; allerlei nieuwsgierigheid verstrooit hem, allerlei zinloosheid brengt hem in verwarring.
  9. Hij wordt omspoeld door dwaling, door zware arbeid uitgeput; door bekoringen belast, door genietingen ontzenuwd, en zijn armoede is hem tot last.
  10. Wanneer komt toch het einde van die rampen, wanneer zal ikzelf bevrijd worden van de droeve slavernij van mijn gebreken?
  11. Wanneer zal ik alleen aan U denken, Heer, wanneer mij in de volle maat verheugen in U?
  12. Wanneer zal ik zonder enige belemmering leven in de ware vrijheid, zonder enige druk van geest of lichaam?
  13. Wanneer komt de gevestigde vrede, de onverstoorbare vrede zonder zorg? De vrede van binnen en van buiten, de vrede aan alle kanten sterk?
  14. Goede Jezus, wanneer zal ik opstaan om U te zien? Wanneer zal ik de glorie aanschouwen van uw rijk? Wanneer zult Gij mij alles zijn in alles?
  15. Wanneer zal ik deel mogen hebben aan uw heerschappij, van eeuwigheid bestemd voor uw beminden?
  16. Ik voel mij arm, achtergelaten, balling in een vijandig land, met iedere dag weer oorlog en de allergrootste ellende.
  17. Geef mij toch troost in deze eenzaamheid, verzacht mijn lijden, want naar U hunker ik met heel mijn verlangen.
  18. Want alles wat deze tijd mij aan zaligheid te bieden heeft staat mij tegen.
  19. Ik wil in het diepste van mijn wezen U genieten en ik kan U niet benaderen.
  20. Ik wil opgaan in het hemelse, maar de dingen van deze wereld en mijn onverstorven hartstochtelijkheid drukken mij neer.
  21. Met mijn geest wil ik boven alles staan, maar tegen mijn zin dwingt mij het lichaam tot afhankelijkheid.
  22. Zo strijd ik, ongelukkig mens, met mijzelf en ben ik mij tot last geworden (Job 7 : 20), omdat de geest naar boven wil stijgen en het lichaam beneden blijven.
  23. Hoe groot is mijn innerlijk lijden, als ik in de geest het hemelse overdenk en al spoedig tijdens mijn gebed een menigte verleidelijke gedachten mij overvalt: ‘Mijn God, verwijder U niet van mij en ga om uw toorn niet van uw dienaar heen’ (Ps. 71 : 12; 27 : 9).
  24. ‘Laat uw bliksem flitsen en verjaag ze; schiet uw pijlen op hen af’ (Ps. 144 : 6), en alle verbeeldingen van de vijand storten ineen.
  25. Breng mijn zinnen tot innerlijkheid bij U; laat mij al het vergankelijke vergeten, geef mij dat ik snel alle zinloze beelden van mij afwerp en veracht.
  26. Eeuwige Waarheid, kom mij te hulp, zodat geen enkele schijnwaarheid mij meevoert.
  27. Kom tot mij, hemelse zaligheid, en laat alle onreinheid op de vlucht slaan voor uw aangezicht.
  28. Vergeef mij ook en wees mij genadig in uw barmhartigheid, zo dikwijls ik tijdens mijn gebed iets anders in mijn hoofd haal.
  29. Want ik beken U naar waarheid: ik ben gewoonlijk enorm verstrooid.
  30. Dikwijls ben ik echt niet daar waar mijn lichaam staat of zit, maar meer daar waar ik door mijn gedachten heen word gedragen.
  31. Ik ben dus daar waar mijn gedachte is, en heel dikwijls is mijn gedachte daar waar mijn liefde is.
  32. Dit immers schiet mij dikwijls te binnen wat ik natuurlijkerwijze heerlijk vind, of waaraan ik mij op de duur ben gaan hechten.
  33. Daarom hebt Gij, de Waarheid, mij duidelijk gezegd: ‘Waar uw schat is, daar is ook uw hart’ (Mt. 6 : 21).
  34. Als ik de hemel liefheb, denk ik graag over hemelse dingen.
  35. Bemin ik de wereld, dan leef ik mee met het geluk van de wereld en ben ik bedroefd over haar tegenslagen.
  36. Als ik het lichaam liefheb, heb ik vaak verbeeldingen die het lichaam betreffen.
  37. Bemin ik de geest, dan vind ik er vreugde in te denken aan alles wat de geest betreft.
  38. Want ik spreek graag over en luister graag naar alles wat ik liefheb, en daarvan neem ik dan ook de indrukken mee naar huis.
  39. Maar gelukkig is hij die om uwentwil Heer, al het tijdelijke verlof geeft om maar te verdwijnen,
  40. hij die de natuur geweld aandoet en de begeerten van het lichaam door de vurigheid van de geest aan het kruis slaat, zodat hij met een zeer rein hart U zijn gebed opdraagt en waardig wordt bevonden zich bij de koren der engelen aan te sluiten, heel exclusief, zonder aardse bemoeienis van binnen of van buiten.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *