Hoofdstuk 49 Het verlangen naar het eeuwig leven en hoe groot de overwinning is die de strijdende wordt beloofd

Derde boek

De innerlijke vertroosting

Hoofdstuk 49

Het verlangen naar het eeuwig leven
en hoe groot de overwinning is die de strijdende wordt beloofd

  1. Mijn zoon, als gij ervaart dat het verlangen naar het eeuwig geluk u van bovenaf wordt meegedeeld en gij verlangt te vertrekken uit de tent van het lichaam om mijn heerlijkheid zonder schaduw van onzekerheid te kunnen aanschouwen, verwijd dan uw hart en neem met alle begeerte die heilige ingeving in u op.
  2. Betuig de allergrootste dank aan de hoogste goedheid die zo genadig met u handelt, u zo welwillend bezoekt, zo vurig opwekt, zó krachtig ondersteunt, dat gij niet door eigen zwaarte naar het aardse afglijdt.
  3. Want dit hebt gij niet aan eigen gedachte of beleid te danken, maar alleen aan de gunst van de hemelse genade en van de goddelijke blik, opdat gij in deugden en grote nederigheid voortgang zoudt maken en u op de komende strijd zoudt voorbereiden, met heel de genegenheid van uw hart er u op toeleggen Mij aan te hangen en met brandende ijver te dienen.
  4. Mijn zoon, dikwijls brandt het vuur, maar de vlam stijgt niet op zonder rook.
  5. Zo ook branden sommigen van verlangen naar het hemelse en toch zijn zij niet vrij van de bekoring der lichamelijke begeerte.
  6. Daarom handelen zij niet geheel zuiver tot Gods eer in hetgeen zij zo vurig van Hem vragen.
  7. Zo is het ook vaak met uw verlangen dat volgens uw zeggen zo dwingend was.
  8. Want alles wat door eigenbelang is aangetast, is niet zuiver en volkomen gaaf.
  9. Vraag niet wat voor u prettig en gemakkelijk, maar wat voor Mij aangenaam en vererend is; want als gij juist oordeelt, moet gij boven uw verlangen en alles wat gij begeert mijn verordening stellen en die volgen.
  10. Ik ken uw verlangen en Ik heb uw menigvuldige verzuchtingen gehoord.
  11. Gij zoudt al in de glorievolle vrijheid van de kinderen Gods willen zijn, gij vindt al behagen in het eeuwige tehuis en het hemels vaderland dat-vervuld is van vreugde, maar dàt uur is nog niet gekomen. Het is nu nog een andere tijd namelijk die van de strijd, de tijd van zwoegen en getoetst, worden.
  12. Gij wenst vervuld te worden van het hoogste Goed, maar daaraan zijt gij nog niet toe.
  13. Ik ben dat hoogste Goed. Wacht op Mij, zegt de Heer totdat het rijk Gods vóór u staat.
  14. Gij moet op aarde nog beproeving ondergaan en u oefenen in vele dingen.
  15. Van tijd tot tijd zult gij getroost worden, maar een overvloedige verzadiging zal u niet gegeven worden.
  16. Wees daarom sterk en moedig, zowel in het doen als in het ondergaan van wat de natuur tegenstaat.
  17. Gij moet ‘de nieuwe mens aandoen’ en een ander mens worden.
  18. Dikwijls moet gij doen wat gij niet wilt en laten wat gij wèl wilt.
  19. Wat anderen behaagt zal succes hebben; wat u behaagt komt niet van de grond.
  20. Naar wat anderen zeggen wordt geluisterd; wat gij zegt vindt men niet de moeite waard.
  21. Anderen vragen en zullen het krijgen ook; gij vraagt en gij zult het niet krijgen.
  22. Anderen zullen groot zijn in de mond van de mensen, maar over u zal men met geen woord reppen.
  23. Aan anderen zal dit of dat worden toevertrouwd, maar gij zult tot niets nuttig worden geacht.
  24. Om die reden zal de natuur zich soms bedroeven en het is iets groots als gij het in stilte draagt.
  25. In deze en veel dergelijke gelegenheden wordt een trouw dienaar van de Heer gewoonlijk op de proef gesteld, hoe dapper hij zich verloochenen kan en in alles sterker is dan zijn eigen ik.
  26. Er is nauwelijks iets waarin gij zozeer moet sterven als in het zien en ondergaan wat tegen uw eigen wil ingaat, vooral wanneer er dingen bevolen worden die naar uw oordeel helemaal niet te pas komen en waarvan gij het nut betwijfelt.
  27. En nu gij niet durft te weerstaan aan een hogere macht, omdat gij onder gezag zijt gesteld, lijkt het u hard te leven volgens de wenk van een ander en heel uw eigen mening maar te vergeten.
  28. Denk intussen wel, mijn zoon, aan de vrucht van dat alles, aan het reeds naderende einde en de meer dan grote beloning, en gij zult daarvan het leed niet meer voelen, maar wel de zeer krachtige troost van uw geduld.
  29. Want in ruil voor deze geringe eigen wil die gij nu spontaan prijsgeeft, zult gij altijd uw eigen wil mogen doen in de hemel.
  30. Daar zult gij namelijk vinden al wat gij maar wenst, alles wat gij maar wensen kunt.
  31. Daar zult gij vrij kunnen beschikken over alles wat maar goed is, zonder vrees dit te zullen verliezen.
  32. Daar zal uw wil altijd samengaan met de mijne en niet iets daarbuiten of iets aparts verlangen.
  33. Daar zal niemand tegen u zijn, niemand over u klagen, niemand u in de weg staan, niets u belemmeren; maar al het verlangde zal aanstonds aanwezig zijn, het zal heel uw genegenheid voldoen en die vullen tot het hoogste toe.
  34. Daar zal Ik glorie geven voor gedragen oneer, voor droefheid het teken van onderscheiding, voor de laagste plaats een zetel in mijn eeuwig rijk.
  35. Daar zal dan de vrucht van de gehoorzaamheid voor de dag komen, daar zal men zich over de last van de boete verheugen en zal de nederige onderwerping roemvol worden bekroond.
  36. Maar buig u nu nederig onder de handen van allen; laat het u een zorg zijn wie dit gezegd of dat bevolen heeft.
  37. Maar heb in hoge mate hiervoor aandacht, dat hetzij een overste, een jongere of een gelijke u iets heeft opgelegd of aangewezen, gij dat alles welwillend opneemt en het met een oprechte wil probeert te doen.
  38. De een zal dit, de ander iets anders zoeken, nummer één zoekt zijn roem daar, nummer twee elders, laat ze duizendmaal duizend keren geprezen worden, maar gij zoek het niet hier en niet daar, maar verblijd u over de verachting die gij ondergaat en over het welbehagen en de eer van Mij alleen.
  39. Dit is begerenswaardig voor u: dat door uw leven of uw dood God altijd in u wordt verheerlijkt.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *