Hoofdstuk 50 Hoe de verlatene zich in de handen van God moet overgeven

Derde boek

De innerlijke vertroosting

Hoofdstuk 50

Hoe de verlatene zich in de handen van God moet overgeven

  1. Heer mijn God, heilige Vader, wees nu en in eeuwigheid gezegend, want zoals Gij het wilt is het gebeurd en wat Gij doet is goed.
  2. Laat uw dienaar blijdschap vinden in U, niet in zichzelf, ook niet in iemand anders; want Gij alleen zijt de ware blijdschap, Gij zijt mijn hoop en ook mijn kroon: mijn vreugde, Heer, zowel als mijn glorie zijt Gij.
  3. Wat heeft uw dienaar, behalve wat hij van U ook zonder zijn verdienste heeft ontvangen?
  4. Alles is het uwe wat Gij gegeven hebt en hebt gedaan.
  5. ‘Ik ben arm en in last en arbeid vanaf mijn jeugd’ (Ps. 88 : 16); soms ben ik tot tranen toe bedroefd, soms ook innerlijk in paniek om het lijden dat mij dreigt.
  6. Ik verlang naar de vreugde van de vrede: ik smeek om de vrede van uw kinderen, die in het licht van de vertroosting door U worden gevoed.
  7. Als Gij vrede schenkt, als Gij mij heilige vreugde instort, zal uw dienaar inwendig vol muziek zijn en toegewijd in de hulde aan U.
  8. Maar onttrekt Gij U zoals dikwijls uw wijze van doen is, dan is hij niet in staat de weg van uw geboden te bewandelen, maar veeleer buigt hij zijn knieën om zich op de borst te slaan.
  9. Want het gaat hem niet meer zoals gisteren en eergisteren, toen uw licht scheen over zijn hoofd en hij onder de schaduw van uw vleugels werd beschermd tegen de aanstormende bekoring.
  10. Heilige en altijd prijzenswaardige Vader, het uur is daar waarop uw dienaar zal worden beproefd.
  11. Beminde Vader, het is juist dat in dit uur uw dienaar iets voor U te lijden zal hebben.
  12. Eeuwig aanbiddelijke Vader, het uur is gekomen waarvan Gij van eeuwigheid wist dat het komen zou, dat uw dienaar naar het uiterlijk voor een korte tijd zal ten onder gaan, maar hij blijft innerlijk altijd bij U leven.
  13. Hij zal een korte tijd geminacht worden, vernederd en ontmoedigd in het oog van de mensen, hij zal door lijden en leed verbrijzeld worden, maar om opnieuw in een dageraad van nieuw licht met U te verrijzen en verheerlijkt te worden in de hemel.
  14. Heilige Vader, aldus hebt Gij het geregeld en aldus gewild: en dat wat Gij gewild hebt is gebeurd.
  15. Dit is immers de gunst aan uw vriend bewezen: te lijden en bitterheid te verduren in deze wereld ter liefde van U, zo dikwijls en door wie Gij toelaat dat het gebeuren zal.
  16. Zonder uw beleid en uw voorzienigheid en zonder reden gebeurt er niets op aarde.
  17. Het is goed voor mij, Heer, dat Gij mij hebt vernederd zodat ik uw gerechtigheid leer kennen (Ps. 119 : 71) en alle innerlijke zelfverheffing en aanmatiging van mij afwerp.
  18. Het is nuttig voor mij dat schaamte mijn aangezicht bedekt, zodat ik eerder U dan de mensen zoek om vertroost te worden.
  19. Ik heb hieruit ook geleerd te huiveren voor uw onnaspeurlijk oordeel, want Gij treft de rechtvaardige met de goddeloze, maar niet zonder recht en billijkheid.
  20. Ik dank U dat Gij mijn slechtheid niet hebt ontzien maar mij onder zware slagen hebt vernietigd; Gij hebt mij veel leed aangedaan en mij zowel in mijn innerlijk als om mij heen in een noodtoestand gebracht.
  21. Er is niemand die mij troost onder allen die onder de hemel zijn, alleen Gij, Heer mijn God, hemelse Arts van ons innerlijk, die slaat en geneest, naar de afgrond voert er weer terugbrengt (Tob. 13 : 2).
  22. Uw tuchtiging komt op mij neer en uw roede zelf zal mij onderrichten.
  23. Zie, beminde Vader, ik ben in uw handen, gebogen onder de roede van uw bestraffing.
  24. Sla rug en nek, opdat ik mijn verwrongenheid buig volgens uw wil.
  25. Maak van mij een vroom en nederig leerling zoals Gij dat zo goed weet te doen, en ik volg voortaan iedere wens die van U afkomstig is.
  26. Ik geef mij en al het mijne tot verbetering aan U over: het is beter hier dan later getuchtigd te worden.
  27. Gij weet alles en dat tot in bijzonderheden, en in het menselijk geweten is niets voor U verborgen.
  28. Vóór het gebeurt kent Gij dat wat komen zal en Gij hebt niemands inlichtingen of opmerkingen nodig omtrent hetgeen er op aarde gaande is.
  29. Gij weet wat mij helpt om voort te gaan en hoezeer de kwelling helpt om de roest van de gebreken weg te krijgen.
  30. Doe met mij naar uw welbehagen dat ik liefheb, en veracht mij niet om mijn zondig leven, dat niemand beter en helderder voor ogen staat dan U alleen.
  31. Geef mij, Heer, te weten wat ik weten moet, te beminnen wat beminnelijk is; te prijzen wat U het meest behaagt, hoog te achten wat voor U kostbaar, te veroordelen wat in uw ogen verachtelijk is.
  32. Sta mij niet toe te oordelen naar wat mijn lichamelijke ogen zien en laat mij geen uitspraak doen op het horen van wat onkundige mensen gehoord hebben,
  33. maar in een waarachtig oordeel onderscheid te maken tussen het zichtbare en het geestelijke en boven alles naar de wil van uw welbehagen altijd te zoeken.
  34. De zinnen van de mensen falen dikwijls in hun oordeel: ook de minnaars van de oppervlakkige wereld vergissen zich herhaaldelijk, omdat zij alleen waardering hebben voor wat zij zien.
  35. In welk opzicht is iemand beter, als een mens hem hoger acht?
  36. De ene bedrieger bedriegt de andere, de ene ijdeltuit de andere, de ene blinde de andere, de ene zwakke de andere, als hij hem hoog verheft; door hem zonder reden te prijzen maakt hij hem veeleer beschaamd.
  37. Want wat ieder is in uw ogen, zoveel is hij waard en niets meer, zegt de nederige heilige Franciscus.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *