Derde boek
De innerlijke vertroosting
Hoofdstuk 57
De mens mag zich niet laten ontmoedigen, als hij weleens uit zwakheid valt
- De Heer: Mijn zoon, Mij behagen meer het geduld en de nederigheid bij tegenslag dan veel troost en godsvrucht als alles goed gaat.
- Waarom bedroeft u die onbeduidende zaak die tegen u wordt uitgespeeld?
- Al was het groter geweest, het had u nog niet mogen treffen.
- Laat het nu maar voorbijgaan: het is niet het eerste, het is niets nieuws, het zal ook niet het laatste zijn, als gij lang genoeg leeft.
- Ge toont u een dapper man zolang u niets in de weg komt.
- Ge geeft ook goede raad en weet anderen wel op te beuren met uw woorden: maar als een onverwachte beproeving aan uw deur klopt, schieten uw goede raad en beleid te kort.
- Denk eraan dat gij zeer kwetsbaar zijt, zoals gij dikwijls in kleine aangelegenheden moest ervaren; toch grijpen die dingen plaats voor uw heil zo dikwijls deze en dergelijke feiten zich voordoen.
- Verban dat uit uw hart zo goed als gij kunt, en als het u heeft geraakt, laat het u dan toch niet terneerslaan of lange tijd verontrusten.
- Draag het op zijn minst met geduld, als gij het niet met blijdschap kunt.
- Zelfs als gij iets minder graag hoort en u inwendig verontwaardigd voelt, beheers u: laat niet toe dat iets onordelijks uw mond ontsnapt dat de kleinen zou ergeren.
- Spoedig zal die plotselinge opgewondenheid bedaren en het inwendig leed door de terugkeer van de genade worden verzacht.
- Nog leef Ik, (zegt de Heer,) bereid u te helpen en boven de gewone maat te troosten, als gij op Mij vertrouwt en Mij godvruchtig aanroept.
- Houd meer moed en bereid er u op voor nog meer te ondergaan.
- Alles is niet verloren, al voelt gij u dikwijls gedrukt of zwaar bekoord.
- Gij zijt mens, geen God, gij zijt lichamelijk, geen engel.
- Hoe zoudt gij altijd in dezelfde staat van deugd kunnen volharden, als de engel in de hemel daarin niet slaagde en ook niet de eerste mens in het paradijs?
- Ik ben het die de bedrukten ophef en red, en hen die hun zwakheid kennen opvoer naar mijn godheid.
- De mens: Heer, gezegend zij uw woord: het is zoeter dan honing en honingraat voor mijn mond.
- Wat zou ik beginnen in mijn grote neerslachtigheid en angsten, als Gij mij niet zoudt versterken met uw heilige woorden?
- Als ik ten slotte maar kom aan de haven van het heil, wat betekent het dan wat en hoeveel ik heb geleden?
- Geef mij het goede einde; geef een gelukkige overgang uit deze wereld.
- Mijn God, denk aan mij en richt mij langs de rechte weg naar uw rijk. Amen.