Hoofdstuk 59 Alle hoop en vertrouwen moet men op God alleen stellen

Derde boek

De innerlijke vertroosting

Hoofdstuk 59

Alle hoop en vertrouwen moet men op God alleen stellen

  1. De mens: Heer wat is het vertrouwen dat ik in dit leven heb? Of wat is mijn grootste troost te midden van alles wat onder de zon bestaat?
  2. Zijt Gij dat niet, Heer mijn God, van wie de barmhartigheid geen grenzen kent?
  3. Waar heb ik mij ooit wel gevoeld zonder U?
  4. Of wanneer ging het mij slecht als Gij bij mij waart?
  5. Ik ben liever arm terwille van U dan rijk zonder U.
  6. Ik verkies eerder met U op aarde mijn pelgrimsreis af te leggen dan zonder U de hemel te bezitten.
  7. Waar Gij zijt, daar is de hemel, de dood en de hel zijn daar waar gij niet zijt.
  8. Mijn verlangen zijt Gij, daarom moet ik wel naar U zuchten, roepen en smeken.
  9. Op niemand kan ik uiteindelijk ten volle vertrouwen die in mijn noden op de juiste tijd hulp zou bieden, dan op U alleen, mijn God.
  10. Gij zijt mijn hoop, mijn vertrouwen, Gij mijn vertrooster en in alles uiterst trouw.
  11. Allen jagen hun eigen belangen na; Gij hebt uitsluitend mijn heil en voortgang op het oog en keert alles tot mijn welzijn.
  12. Zelfs als Gij mij aan allerlei bekoringen en beproevingen blootstelt, regelt Gij dat alles tot mijn voordeel, Gij die de gewoonte hebt uw beminden op duizend manieren te beproeven.
  13. En in die beproeving moet Gij niet minder worden bemind en geprezen dan wanneer Gij mij met hemelse vertroostingen zoudt vervullen.
  14. Op U dus, Heer mijn God, stel ik al mijn hoop, bij U zoek ik toevlucht; in U leg ik al mijn zorgen en angsten neer; want alles wat ik buiten U aanschouw vind ik zwak en onzeker.
  15. Vele vrienden zullen mij van geen nut zijn en geen machtige helpers zullen mij kunnen steunen, geen wijze raadslieden mij een doeltreffend antwoord geven en geen boeken van geleerden mij kunnen troosten.
  16. Geen kostbaarheden kunnen mij redden, geen verborgen en aangename plaats zal mij kunnen beveiligen, als Gijzelf mij niet nabij blijft, mij helpt, versterkt, vertroost, onderricht en bewaart.
  17. Want alles wat schijnbaar de vrede en het geluk kan bevorderen is niets zonder U en draagt in werkelijkheid niets tot het geluk bij.
  18. Gij zijt daarom het doel van alles wat goed is. Het hoogtepunt van het leven en de diepte van de uitspraken zijt Gij en boven alles op U hopen is de krachtigste troost van al degenen die U dienen.
  19. Op U richt ik mijn ogen, op U vertrouw ik, mijn God, de ‘Vader van de barmhartigheid’ (2 Kor. 1 : ,3).
  20. Zegen en heilig mijn ziel met uw hemelse zegen, opdat zij uw heilige woonplaats mag worden en de verblijfplaats van uw eeuwige glorie; en in die tempel van uw waardigheid niet wordt gevonden dat de ogen van uw majesteit zou mishagen.
  21. Zie op mij neer volgens uw grote goedheid en de veelvuldigheid van uw erbarmingen; verhoor het gebed van uw arme dienaar die zo ver weg in het land van de schaduw van de dood rondzwerft.
  22. Bescherm en bewaar de ziel van uw geringe dienaar te midden van zoveel gevaren van een vergankelijk leven en richt hem onder begeleiding van uw genade langs de weg van de vrede naar het vaderland van het eeuwig licht. Amen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *