De Ware Godsvrucht van Louis-Marie Grignion de Montfort
klik hier voor een levensbeschrijving
1
Door de Allerheiligste Maagd Maria is Jezus Christus in de wereld gekomen; door haar ook moet Hij in de wereld regeren.
2
Maria heeft hier op aarde zeer verborgen geleefd. Daarom wordt zij door de heilige Geest en de Kerk ‘Alma Mater’ genoemd: verborgen en mysterievolle Moeder. Haar nederigheid was zo diep, dat niets haar in deze wereld zo sterk en voortdurend aantrok als voor zichzelf en voor ieder ander verborgen te blijven. Het was voor Maria genoeg door God alleen gekend te zijn.
3
En God heeft haar gebeden om een leven in verborgenheid, armoede en vernedering, willen verhoren. Hij heeft Maria in haar ontvangenis en geboorte, haar leven en haar mysteries, haar verrijzenis en Tenhemelopneming voor bijna alle mensen verborgen willen houden. Zelfs haar eigen ouders beseften niet wie zij was, en onder de engelen werd meermalen de vraag gesteld: Quae est ista: Wie is toch deze vrouw? De Allerhoogste had hun immers Maria niet geopenbaard. Iets had Hij wel ontsluierd, maar oneindig meer bleef voor hun ogen verborgen.
4
God, de Vader heeft erin toegestemd, dat zij tijdens haar leven geen enkel wonder deed; althans geen opvallend wonder, ofschoon Hij haar de macht daartoe verleend had. Zo ook hechtte God, de Zoon er zijn goedkeuring aan, dat zij uiterst weinig sprak; en toch had Hij haar zijn wijsheid geschonken. God, de heilige Geest liet zijn apostelen en evangelisten maar hoogst zelden van haar gewag maken, niet meer namelijk dan nodig was om Jezus Christus te doen kennen; en dat terwijl zij zijn trouwe Bruid was.
5
Maria is het verheven meesterstuk van de Allerhoogste; Hij heeft zichzelf voorbehouden haar te kennen en te bezitten. Maria is de bewonderenswaardige Moeder van de Zoon. Hij had er behagen in haar te vernederen en tijdens haar leven te verbergen om zo aan haar nederigheid tegemoet te komen. Daarom behandelde Hij zijn Moeder als een vreemde en noemde haar vrouw, mulier. Maar in zijn Hart achtte Hij haar hoger en beminde Hij haar meer dan alle engelen en mensen samen.
Maria is de verzegelde bron en de trouwe Bruid van de heilige Geest. Alleen Hij treedt binnen in haar intimiteit. Maria is het heiligdom en het rustoord van de heilige Drie-eenheid. In haar openbaart God meer van zijn grootheid en godheid dan elders in het heelal. Zelfs meer dan in zijn zetel boven de cherubijnen en serafijnen. Geen enkel schepsel, hoe zuiver ook, mag hier binnentreden, tenzij door een bijzonder voorrecht.
6
Ik getuig met de heiligen, dat de goddelijke (bedoeld is hier ‘de prachtige’ of ‘de heerlijke’) Maria het aardse paradijs is van de nieuwe Adam. In haar is Hij door de werking van de heilige Geest mensgeworden om er onbegrijpelijke wonderen te verrichten. Zij is de grote en goddelijke wereld van God waar onuitsprekelijke schoonheden en rijkdommen zijn. Zij is de heerlijkheid van de Allerhoogste. In haar heeft Hij, als in zijn eigen schoot, zijn enige Zoon verborgen en met Hem gaf Hij haar het hoogste en kostbaarste dat er bestaat. Wat heeft deze machtige God toch grote en verborgen dingen uitgewerkt in dit wonderlijke mensenkind. Ondanks haar diepe nederigheid kon zij dan ook niet nalaten te zeggen: Fecit mihi magna qui potens est (Hij die machtig is, deed aan mij zijn wonderwerken). De wereld kent deze wonderen niet; daartoe is zij niet in staat, ze is het ook niet waardig.
7
De heiligen hebben over deze heilige stad van God wonderlijke dingen gezegd. Volgens hun eigen getuigenis waren ze nooit zo welsprekend en gelukkig als wanneer zij spraken over haar. Dan verklaren zij met nadruk, dat de hoogte van haar verdiensten, die zij heeft opgebouwd tot bij de troon van de godheid niet waargenomen kan worden; dat de breedte van haar liefde, die zij verder heeft uitgestrekt dan de aarde breed is, niet gemeten kan worden; dat de grootte van haar macht, die zij zelfs over God heeft, niet begrepen kan worden; dat tenslotte de diepte van haar nederigheid, van haar andere deugden en genaden, die een afgrond is, niet kan worden gepeild. Het is werkelijk een onvatbare hoogte, een onuitsprekelijke breedte, een onmetelijke grote en een ondoordringbare afgrond.
8
Van dag tot dag en van het ene einde van de aarde tot het andere, in het hoogste van de hemel en het diepste van de afgronden, verkondigt de hele schepping de lof van de bewonderenswaardige Maria: de negen engelenkoren, mannen en vrouwen, jong en oud, alle standen en kloosterorden, goede en slechte mensen. Ja, zelfs de duivels voelen zich genoodzaakt haar goedschiks of kwaadschiks gelukkig te prijzen; zo sterk dringt de waarheid zich aan hen op. De heilige Bonaventura zegt, dat in de hemel alle engelen haar zonder ophouden toezingen: Sancta, sancta, sancta Maria, Dei genitrix et virgo (Heilig, heilig, heilig Maria, Moeder van God en Maagd). Hij zegt, dat zij haar dagelijks ontelbare keren de engelengroet brengen: Ave Maria, enzovoorts, terwijl zij voor haar neerknielen. Zij vragen haar of zij zo goed wil zijn hen met een bevel te vereren. Volgens de heilige Augustinus legt zelfs Michael, ofschoon de voornaamste onder de hofdienaren van God, de grootste ijver aan de dag om haar persoonlijk of door anderen hulde te bewijzen. Steeds staat hij klaar voor de eervolle opdracht een van haar dienaren te gaan helpen.
9
De hele aarde is vol van haar glorie, vooral de christenenwereld: veel koninkrijken, provincies, bisdommen en steden hebben haar tot schutsvrouw en beschermster gekozen. Talrijke kathedralen worden onder haar naam aan God toegewijd. Er is geen kerk of er staat een Maria-altaar. In elke streek bevindt zich een of ander miraculeus beeld van haar waar alle mogelijke ziekten genezen en allerlei gunsten verkregen worden. Hoeveel broederschappen en verenigingen bestaan er niet ter ere van Maria? Hoeveel religieuze orden dragen niet haar naam en nemen haar tot patrones? En de leden van al die genootschappen verkondigen haar lof en getuigen van haar barmhartigheid! Het kleine kind vereerd haar al met het stamelen van een weesgegroet; en er is nauwelijks een zondaar, al is hij nog zo verhard door het kwaad, die niet een klein vonkje vertrouwen in haar heeft bewaard. Geen duivel in de hel, of hij toont tenminste door zijn angst, dat hij ontzag heeft voor Maria.
10
Toch moeten wij naar waarheid met de heiligen zeggen:
DE MARIA NUNQUAM SATIS:
men heeft Maria nog niet genoeg geloofd, verheven, geëerd en gediend. Zij verdient nog meer lofprijzingen, eerbewijzen, liefde en dienstbetoon.
11
Toch moeten wij met de heilige Geest zeggen: Omnis gloria eius filiae regis ab intus: Alle luister van de koningsdochter is in haar binnenste. Inderdaad, alle uitwendige glorie, die hemel en aarde haar om strijd betonen, is niets in vergelijking met de glorie, die zij van de Schepper in haar ziel ontvangt: een glorie, aan nietige schepsels onbekend, omdat het hun onmogelijk is door te dringen tot het hartsgeheim van de Koning.
12
Toch moeten wij met de apostel uitroepen: Nec oculus vidit, nec auris audivit, nec in cor hominis ascendit: Geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord en geen mensenhart heeft begrepen de schoonheid, verhevenheid en uitmuntendheid van Maria, het grootste wonder in de orde van de natuur, van de genade en van de glorie. Wilt u de Moeder doorgronden, zegt een heilige, doorgrondt dan de Zoon. Zij is immers een waardige Moeder van God. Hic taceat omnis lingua: Hier verstomt elke taal.
13
Mijn hart heeft mij ingegeven alles wat ik hierboven met bijzondere vruchten heb beschreven. Mijn bedoeling was aan te tonen, dat de goddelijke Maria tot nu toe onbekend is gebleven, en dat dit een van de redenen is waarom ook Jezus Christus niet naar behoren wordt gekend. Indien de wereld dus eens, naar wij met zekerheid mogen aannemen, Jezus Christus volledig zal kennen en zijn heerschappij aanvaarden, dan zal dat een noodzakelijk gevolg zijn van het feit, dat men de allerheiligste Maagd Maria heeft leren kennen en zich onderworpen heeft aan haar heerschappij. Zij immers heeft Hem de eerste maal ter wereld gebracht; zij ook zal Hem met glorie doen verschijnen bij zijn tweede komst.
14
Ik erken met heel de Kerk, dat Maria enkel een schepsel is, voortgekomen uit de handen van de Allerhoogste, en dat zij dus, vergeleken bij zijn oneindige majesteit, minder betekent dan een atoom of liever helemaal niets. Immers alleen Hem mogen wij noemen: Degene die is. Bijgevolg heeft die verheven Heer voor het volvoeren van zijn wil en het manifesteren van zijn heerlijkheid de allerheiligste Maagd, absoluut gesproken, niet nodig gehad en ook nu heeft Hij haar niet nodig. Want God is de Opperheer, steeds onafhankelijk van iedereen en zichzelf toereikend. Hij hoeft maar iets te willen en het is er.
15
Wanneer ik echter uitga van de bestaande heilsorde en zie, dat God zijn grootste werken heeft willen beginnen en voltooien door de allerheiligste Maagd, vanaf het ogenblik, dat Hij haar geschapen heeft, dan mag ik toch met een gerust hart aannemen, dat Hij ook in eeuwigheid niet van gedragslijn zal veranderen. Hij is immers God: volstrekt onveranderlijk in zijn gevoelens en handelwijze.
16
God, de Vader heeft niets anders dan door Maria zijn Eengeborene aan de wereld geschonken. De aartsvaders hebben hierom gesmeekt, de profeten en de heiligen van het Oude Verbond hebben om die kostbare schat gebeden gedurende vierduizend jaren. Maar alleen Maria heeft hem verdiend en genade gevonden in de ogen van God, dankzij haar alvermogend gebed en verheven deugdzaamheid. De heilige Augustinus zegt, dat de wereld niet waardig was om de Zoon van God rechtstreeks uit de handen van de Vader te ontvangen en dat Hij Hem daarom aan Maria heeft gegeven, opdat de wereld Hem verkrijgen zou door haar.
God, de Zoon is om onze verlossing mensgeworden, maar in Maria en door Maria.
God, de heilige Geest heeft in Maria Jezus Christus gevormd, maar eerst vroeg Hij bij monde van een van zijn voornaamste hofdienaren om haar toestemming.
17
God, de Vader heeft Maria in zijn vruchtbaarheid doen delen voor zover een louter schepsel daartoe in staat is. Aldus gaf Hij haar het vermogen zijn Zoon voort te brengen en alle leden van zijn mystiek Lichaam.
18
God, de Zoon is in haar maagdelijke schoot neergedaald als de nieuwe Adam in zijn aards paradijs: Hij wilde er zich vreugdevol vermeien en in verborgenheid wonderen van genade verrichten. De mensgeworden God beleefde zijn vrijheid, terwijl Hij zich gevangen wist in Maria’s schoot; en Hij straalde zijn kracht uit, toen Hij zich door dit meisje liet dragen. Zijn eigen glorie en die van de Vader wist Hij te verwezenlijken door zijn heerlijkheid voor alle schepselen te verbergen en alleen te openbaren aan Maria. Op glorievolle wijze bewees Hij zijn onafhankelijkheid en majesteit door bij zijn ontvangenis, geboorte, opdracht in de tempel, tijdens zijn dertigjarig verborgen leven en tot het ogenblik van zijn sterven afhankelijk te zijn van deze liefdevolle Maagd. Inderdaad, tot het ogenblik van zijn sterven; want zij moest daarbij tegenwoordig zijn, opdat zijn offer één geheel zou vormen met het hare. Hij wilde aan de eeuwige Vader geslachtofferd worden met haar toestemming, zoals eens Isaak opgedragen werd aan de wil van God door de toestemming van Abraham. Zij heeft Hem gezoogd, zij heeft voor zijn voedsel en onderhoud gezorgd, zij bracht Hem groot en offerde Hem voor ons. Deze afhankelijkheid van God is wel zo wonderbaar en onbegrijpelijk, dat de heilige Geest – om de waarde en oneindige glorie ervan te openbaren – er in het evangelie niet over heeft kunnen zwijgen, ofschoon Hij bijna alle wonderen door de mensgeworden Wijsheid gedaan tijdens haar verborgen leven, verzwegen heeft. Jezus Christus heeft meer glorie aan God zijn Vader gegeven door zich gedurende dertig jaar aan zijn moeder te onderwerpen, dan wanneer Hij door het verrichten van de grootste wonderen de hele wereld had bekeerd. Wat een hoge eer bewijzen we dus aan God als we ons, om Hem te behagen afhankelijk maken van Maria. We handelen dan immers in navolging van Jezus Christus, ons enig toonbeeld.
19
Indien wij het verdere leven van Jezus Christus aandachtiger beschouwen, valt het ons op, dat Hij zijn reeks wonderen heeft willen beginnen door Maria. Op haar woord heeft Hij de heilige Johannes geheiligd in de schoot van diens moeder, de heilige Elisabet; op het moment, dat zij sprak, werd Johannes geheiligd. Dit is het eerste en grootste wonder, dat Hij verrichtte in de orde van de bovennatuur. En op de bruiloft van Kana veranderde Hij, op haar nederig verzoek, water in wijn: zijn eerste wonder in de orde van de natuur. Zo is Hij begonnen en voortgegaan wonderen te doen door Maria. Zo zal Hij ook tot het einde van de tijden wonderen blijven uitwerken door Maria.
20
God, de heilige Geest is onvruchtbaar in God, Hij brengt immers geen andere goddelijke Persoon voort; maar door zijn Bruid Maria is Hij vruchtbaar geworden. Met haar, in haar en uit haar heeft Hij zijn meesterwerk tot stand gebracht: een mensgeworden God. Op dezelfde wijze verwekt Hij nog dagelijks, tot het einde van de wereld, de uitverkorenen en de ledematen van dat aanbiddelijk Hoofd. Wanneer het er dus om gaat Jezus Christus in een ziel voort te brengen en een ziel in Jezus Christus, werkt Hij des te krachtiger naarmate Hij er Maria, zijn geliefde en onafscheidelijke Bruid inniger aanwezig vindt.
21
Nu willen wij niet beweren, dat de allerheiligste Maagd de vruchtbaarheid aan de heilige Geest verleent, alsof Hij ze niet reeds bezat. Hij is immers God en daarom is Hij, evenals de Vader en de Zoon, wel degelijk vruchtbaar, dat wil zeggen, Hij bezit het vermogen tot voortbrenging. Alleen gebruikt Hij dit vermogen niet daadwerkelijk en brengt Hij in feite geen goddelijke Persoon voort. Het enige, dat wij dus bedoelen, is, dat de heilige Geest de heilige maagd absoluut gesproken niet nodig gehad, maar dat Hij haar heeft willen nodig hebben, om door haar tussenkomst zijn vruchtbaarheid tot werkzaamheid te brengen en om in en door haar Jezus Christus en de leden van zijn mystiek Lichaam te verwekken. Dit is een mysterie van genade, dat zelfs aan de meest geleerde en vrome christenen onbekend is.
22
De gedragslijn, die de drie Personen van de allerheiligste Drie-eenheid hebben gevolgd bij de menswording en de eerste komst van Jezus Christus, volgen Zij dagelijks op onzichtbare wijze in de heilige Kerk. En tot het einde van de tijden, bij de laatste komst van Jezus Christus, zullen Zij daaraan trouw blijven.
23
God, de Vader heeft alle wateren doen samenvloeien en die samenvloeiing noemde Hij: zee; zo deed Hij ook met al zijn genaden, en deze noemde Hij: Maria. Die grote God bezit een rijkgevulde schrijn, een schatkamer, waarin Hij al wat er aan schoonheid, schittering en zeldzame kostbaarheden bestaat, ja, zelfs zijn eigen Zoon, geborgen heeft. En deze onmetelijke rijkdom is Maria. De heiligen noemen haar de schatkamer van de Heer. Uit haar volheid ontvangen de mensen rijkelijk hun deel.
24
God, de Zoon heeft al wat Hij door zijn leven en sterven verworven heeft, zijn oneindige verdiensten en bewonderenswaardige deugden, aan zijn Moeder toevertrouwd. De volledige erfenis, Hem door de Vader verleend, laat Hij door haar beheren. Door haar past Hij zijn verdiensten toe op de leden van zijn mystiek Lichaam en geeft Hij hun deel aan zijn deugden en genaden. Zij is de mysterievol bedding, de leiding, waarlangs Hij de wateren van zijn barmhartigheid zacht en rijkelijk doet stromen.
25
God, de heilige Geest heeft aan Maria, zijn trouwe Bruid, zijn onuitsprekelijke gave geschonken. Hij koos haar uit tot uitdeelster van zijn bezit, zodat zij al zijn gaven en genaden wegschenken kan en het recht heeft vrij te beslissen over personen, hoeveelheid, wijze van schenking en tijdstip. Er daalt geen enkele gunst van de hemel naar de aarde of ze gaat door haar maagdelijke handen. Zo is nu eenmaal Gods heilige wil: dat wij alles door Maria zouden ontvangen. Op die manier wilde de Allerhoogste haar verrijken, verheffen en eren, omdat zij zich gedurende haar aardse leven uit diepe ootmoed altijd ontledigd, vernederd en tot in de afgrond van het niet verborgen heeft. Aldus het gevoelen van de Kerk en de heilige vaders.
26
Wanneer ik zou spreken voor hedendaagse geleerden, dan zou ik alles wat ik hier zomaar eenvoudig beweer natuurlijk meer uitvoerig funderen door het aanhalen van de heilige Schrift en de Latijnse teksten van de vaders. Ook zou ik een zeker aantal afdoende argumenten aanvoeren, die men uitgewerkt kan vinden in het boek van Pater Poiré: La Triple Couronne de la Sainte Vierge (De Drievoudige Kroon van de Heilige Maagd). Maar ik richt mij voornamelijk tot arme en eenvoudige mensen, die van goede wil zijn en gewoonlijk meer geloof hebben dan de geleerden. Hun geloof is dan ook eenvoudiger en verdienstelijker. Om die reden acht ik het dus voldoende de waarheid gewoonweg voor te stellen, en niet stil te staan bij al die Latijnse citaten, die mijn lezers toch niet verstaan. Een paar aanhalingen zal ik wel geven, maar er niet speciaal naar zoeken. We gaan verder.
27
De genade vervolmaakt de natuur en de glorie vervolmaakt de genade. Onze Heer is dus ongetwijfeld ook in de hemel nog evenzeer de Zoon van Maria als Hij dat op aarde was. Maar dan volgt daaruit ook, dat Hij, als de beste van alle kinderen, nog altijd even onderworpen en gehoorzaam is aan de beste van alle moeders. Nu mag men deze afhankelijkheid niet als een soort verlaging of onvolmaaktheid in Jezus Christus opvatten. Maria immers staat oneindig ver beneden haar Zoon, die God is. Zij geeft Hem dan ook geen bevelen, zoals een aardse moeder dat doen kan aan een kind, dat haar ondergeschikt is. Maria is zo geheel en al in God omgevormd, door de genade en de glorie, die alle heiligen omvormt, dat zij niets vraagt, verlangt of verricht wat met Gods eeuwige en onveranderlijke wil in strijd zou zijn. Wanneer wij dus in de geschriften van de heilige Bernardus, Bernardinus, Bonaventura en anderen lezen, dat alles in de hemel en op aarde, zelfs God, aan de allerheiligste Maagd onderworpen is, dan willen zij alleen maar zeggen, dat God aan haar zo een groot gezag heeft willen verlenen, dat het lijkt alsof zij evenveel macht heeft als God. Haar gebeden en verzoeken vermogen zo veel bij God, dat zijne Majesteit ze feitelijk als bevelen beschouwt. Het is Hem niet mogelijk aan de aandrang van zijn dierbare Moeder te weerstaan, omdat haar gebed altijd ootmoedig is en in overeenstemming met zijn wil. Wij weten hoe Mozes met de kracht van zijn gebed Gods toorn tegen Israël wist te weerhouden. Hij deed dat met zo een heilig geweld, dat de zeer verheven en oneindig barmhartige Heer hem in zijn oneindige barmhartigheid niet kon weerstaan, en hem vroeg hem toch in zijn toorn te laten begaan om dat opstandige volk te straffen. Wat moeten wij dan wel denken van Maria’s nederig gebed? Zij is immers de waardige Moeder van God en haar smeken vermag meer bij zijne Majesteit dan de tussenkomst van alle engelen en heiligen in de hemel en op aarde.
28
Maria voert in de hemel het bevel over engelen en heiligen. Als beloning voor haar diepe nederigheid heeft God haar de macht en de opdracht verleend om de tronen, die door de val van de hoogmoedige engelen leeg staan, opnieuw met heiligen te bezetten. Zo wil het de Allerhoogste, die de nederigen verheft: hemel, aarde en hel moeten zich, goedschiks of kwaadschiks, naar de bevelen voegen van de ootmoedige Maria. Hij heeft haar aangesteld tot Koningin van hemel en aarde, tot generaal van zijn legers, schatbewaarster van zijn rijkdommen, uitdeelster van zijn genaden. Zij is bewerkster van al zijn wonderdaden, degene die de mensheid herstelt, Middelares voor de mensen, verdelgster van Gods vijanden. Zij staat Hem trouw terzijde bij zijn grote verrichtingen en overwinningen.
29
God, de Vader wil tot aan het einde van de wereld kinderen verwekken door Maria. Hij zegt tot haar: In Jacob inhabita: Sla uw tent op in Jacob. Dit betekent: ga in mijn kinderen wonen, de uitverkorenen, die door Jacob worden voorafgebeeld; en niet in de kinderen van de duivel, de verworpelingen, door Esau voorafgebeeld.
30
Zoals voor de natuurlijke, lichamelijke geboorte de tussenkomst wordt vereist van een vader en een moeder, zo ook bij de bovennatuurlijke en geestelijke voortbrenging God, onze vader en Maria, onze Moeder. Alle ware kinderen van God en uitverkorenen hebben God tot Vader en Maria tot Moeder. Wie Maria niet tot Moeder heeft, bezit evenmin God als Vader. Zo komt het, dat de verworpenen, zoals ketters en schismatieken, die de allerheiligste Maagd haten of met verachting en onverschilligheid beschouwen, God niet tot Vader hebben, wat zij ook beweren, om dat zij Maria niet tot Moeder hebben. Want indien zij werkelijk hun Moeder was, dan zouden zij haar wel beminnen en hoogachten, zoals ieder rechtgeaard kind natuurlijkerwijze doet ten opzichte van zijn moeder, die hem het leven schonk. Een feilloos en ondubbelzinnig teken om uit te maken of men met een uitverkorene dan wel met een ketter, een dwaalgeest of een verworpeling te doen heeft, is, dat deze laatsten zich enkel misprijzend en onverschillig over de allerheiligste Maagd uitlaten. Met woorden en daden, openlijk of bedekt, soms onder heel mooie voorwendsels, proberen zij de Mariaverering en Marialiefde af te breken. God, de Vader heeft nu eenmaal niet gezegd, dat Maria ook in hen haar verblijf zou nemen; het zijn Esaus.
31
God, de Zoon wil elke dag opnieuw in de leden van zijn mystiek Lichaam gevormd worden en als het ware door zijn dierbare Moeder het geheim van de menswording voortzetten. Daarom zegt Hij tot haar: In Israel hereditare: Vind in Israël uw erfdeel. Het is alsof Hij wil zeggen: van God, mijn vader heb Ik alle volkeren van de aarde tot erfdeel gekregen, alle mensen, goeden en slechten, uitverkorenen en verworpelingen. De goeden zal Ik met gouden scepter regeren, de slechten met ijzeren roede. Een vader en voorspreker zal Ik zijn voor de geroepenen, een rechtvaardige straffer voor de verworpenen, een rechter voor allen. Maar, lieve Moeder, voor u is alleen het uitverkorenen deel bestemd, dat voorafgebeeld werd door Israël. Als hun goede Moeder moet u hen voortbrengen, voeden en grootbrengen en als hun Koningin moet u hen leiden, besturen en verdedigen.
32
Een mens en een mens is in haar geboren, zegt de heilige Geest: Homo et homo natus est in ea. Sommige vaders leggen deze tekst aldus uit: De eerste mens, die uit Maria werd geboren, is de Godmens, Jezus Christus; en de tweede een gewone mens, kind van God en van Maria door aanneming. Wanneer het hoofd van het menselijk geslacht Jezus Christus in haar werd geboren, dan is het logisch, dat ook de uitverkorenen, de ledematen van zijn mystiek Lichaam, in Maria het leven ontvangen. Een moeder brengt toch niet alleen het hoofd ter wereld zonder de ledematen; ook niet de ledematen zonder het hoofd. Dat zou immers een monster zijn in de natuur. Welnu, zo is het ook in de bovennatuur: zowel hoofd als ledematen komen voort uit dezelfde moeder. Indien dus een lid van het mystiek Lichaam van Jezus Christus, een voorbeschikte, een andere moeder zou hebben dan Maria, die het hoofd gebaard heeft, dan zou hij allerminst een uitverkorene of lidmaat van Jezus Christus zijn, maar een monster in de orde van de genade.
33
Bovendien is Jezus nu nog altijd, evengoed als vroeger, de Zoon van Maria. Hemel en aarde zeggen het haar dagelijks ontelbare malen: En gezegend is Jezus de vrucht van uw schoot. Ongetwijfeld is Jezus Christus dus, zowel voor iedere gelovige afzonderlijk als voor allen gezamenlijk, de vrucht en het werk van Maria. Daarom kan iedere gelovige in wiens hart Jezus Christus gevormd is vrijmoedig uitroepen: Hartelijk dank aan Maria! Wat ik ontvangen heb, is haar werk en haar vrucht. Zonder haar zou ik het niet bezitten. De woorden, die de heilige Paulus over zichzelf gezegd heeft, kan men met meer recht op Maria toepassen: Quos iterum parturio, donec in vobis formetur Christus: Dagelijks bewaar ik de kinderen van God, totdat mijn Zoon Jezus Christus in hen gevormd is tot de volle rijkdom van zijn volwassenheid. De heilige Augustinus overtreft zichzelf en alles wat door mij hierboven is uiteengezet, wanneer hij zegt, dat al de uitverkorenen hier op aarde verborgen zijn in de geestelijke schoot van de allerheiligste Maagd, om er gevormd te worden naar het beeld van de Zoon Gods. Deze goede Moeder bewaart, voedt en onderhoudt hen. Zij doet hen groeien totdat het ogenblik gekomen is om hen te baren voor de glorie: hun sterfdag wordt hun geboortedag, zoals de Kerk de dood van de rechtvaardigen noemt. Dit is een geheim van genade waarvan de verworpenen niets afweten en dat nog onvoldoende bekend is bij de uitverkorenen.
34
God, de heilige Geest wil zijn uitverkorenen vormen in en door Maria. In electis meis mitte radices, zegt Hij tot haar: Mijn beminde, mijn Bruid, laat al uw deugden wortel schieten in de harten van mijn uitverkorenen om ze te laten groeien van deugd tot deugd en van genade tot genade. Tijdens uw leven op aarde hebt u mij zo veel genoegen gedaan met uw verheven deugdzaamheid, dat Ik u niet alleen in de hemel, maar ook nog op aarde wens te ontmoeten. Herschep daarom uw beeld in mijn uitverkorenen. Laat Mij met vreugde in hen de wortels terugvinden van uw onoverwinnelijk geloof, diepe nederigheid, algehele versterving, verheven gebed, vurige liefde, vaste vertrouwen en al uw andere deugden. U bent voor mij altijd nog dezelfde trouwe, zuivere en vruchtbare Bruid als vroeger; daarom laat uw geloof mij gelovigen, uw zuiverheid mij maagden en uw vruchtbaarheid mij uitverkoren en tempels schenken.
35
Wanneer Maria eenmaal in een ziel heeft wortel geschoten, dan doet zij er wonderen van genade, zoals zij alleen dat kan. Zij alleen immers is de vruchtbare Maagd, die haar weerga niet heeft gehad, noch ooit hebben zal in zuiverheid en in vruchtbaarheid.
Maria heeft met de heilige Geest het allerverhevenste aller tijden voortgebracht: een Godmens. Vanzelfsprekend zal zij ook de meest verheven wonderen van de laatste tijden tot stand brengen. Haar bijzondere taak is het de grote heiligen te vormen en op te voeden, die leven zullen tegen het einde van de wereld. Wie anders immers dan deze uitzonderlijke en wonderlijke Maagd is in staat om, in vereniging met de heilige Geest, het meest buitengewone en wonderbare te verrichten?
36
Wanneer de heilige Geest, haar Bruidegom, haar in een ziel aantreft, dan vliegt Hij erheen, treedt er zonder de minste terughoudendheid binnen en schenkt zich aan die ziel met overvloedige genaden. En wel in dezelfde mate waarin zo iemand in zijn hart plaats gemaakt heeft voor zijn Bruid. Dat is een van de voornaamste redenen waarom de heilige Geest tegenwoordig niet meer zulke opvallende wonderen uitwerkt in de zielen: men leeft niet innig genoeg verenigd met zijn trouwe en onafscheidelijke Bruid. Want inderdaad, een onafscheidelijke Bruid is zij. Immers eens heeft deze zelfstandige liefde van de Vader en de Zoon Maria tot zijn Bruid gekozen om Jezus Christus voort te brengen, het hoofd van de uitverkorenen en Jezus Christus in de uitverkorenen. En sedertdien heeft Hij haar nooit verstoten, omdat zij altijd trouw en vruchtbaar is gebleven.
37
Uit alles wat ik hier gezegd heb, volgen enige voor de hand liggende conclusies.
Ten eerste: Maria moet van God een grote macht over de zielen van de uitverkorenen hebben ontvangen. Hoe wil zij anders in hen haar intrek kunnen nemen, zoals God, de Vader haar bevolen heeft, en hen als een echte Moeder vormen, voeden en voortbrengen voor het eeuwige leven? Hoe wil zij hen tot erfenis en aandeel bezitten, hen omvormen in Jezus Christus en Jezus Christus in hen? Hoe wil zij in hun harten de kiemen van haar deugden leggen en de onafscheidelijke gezellin van de heilige Geest zijn voor de volvoering van al zijn genadewerken? Dit kan zij alleen, zeg ik, wanneer zij krachtens een bijzondere gunst van de Allerhoogste rechtsmacht en heerschappij over hun zielen bezit. Door het feit, dat Hij haar gezag verleende over zijn enige en natuurlijke Zoon, gaf Hij haar dit ook over zijn aangenomen kinderen; en niet alleen over hun lichaam, wat van weinig waarde zou zijn, maar ook over hun ziel.
38
Maria is de Koningin van hemel en aarde op grond van Gods genade, zoals Jezus Koning is op grond van zijn natuur en verovering. Welnu, het Rijk van Jezus Christus strekt zich voornamelijk uit over het hart of het innerlijke van de mens, volgens deze uitspraak: Het rijk van God is in ons binnenste. Hetzelfde geldt dus ook voor de heerschappij van de allerheiligste Maagd. Zij regeert vooral in het inwendige van de mens, zijn ziel. Vooral daar ontvangt zij samen met haar Zoon meer glorie dan in alle zichtbare schepselen. Vandaar dat wij haar met de heiligen mogen noemen: Koningin van de harten.
39
Ten tweede: wanneer het waar is dat God de allerheiligste Maagd nodig heeft willen hebben, dus met een hypothetische noodzakelijkheid, dan volgt daaruit toch dat de mensen, om hun einddoel te bereiken, haar nog veel dringender nodig hebben. Men moet de verering van de allerheiligste Maagd dus niet gelijk stellen met die van andere heiligen. De eerste is immers noodzakelijker en niet iets overbodigs.
40
De geleerde en vrome Suarez, jezuïet, de wijze en godvruchtige Justus Lipsius, doctor van Leuven, en nog vele anderen, hebben onomstotelijk bewezen dat de devotie tot de allerheiligste Maagd noodzakelijk is ter zaligheid. Zij steunen daarbij op de mening van de vaders: onder anderen de heilige Augustinus, Efraëm, diaken van Edessa, Cyrillus van Jeruzalem, Germanus van Constantinopel, Johannes van Damascus, Anselmus, Bernardus, Bernardinus, Thomas en Bonaventura. Daarbij waren zij ervan overtuigd, dat het een onfeilbaar teken van verwerping betekent, wanneer iemand de heilige Maagd niet vereert en liefheeft; iets wat zelfs Oecolampadius en andere ketters aannemen. Daarentegen is het een zeker teken van uitverkiezing als men haar volledig en waarachtig is toegewijd.
41
Dit alles wordt bewezen door de woorden en de voorafbeeldingen van het Oude en Nieuwe Testament en vindt zijn bevestiging in de heiligenlevens. Trouwens, dat leert ons het gezond verstand en de ervaring van iedere dag. Zelfs de duivel en zijn trawanten hebben het vaak tegen hun zin moeten erkennen, gedwongen door de kracht van de waarheid. Ik heb een uitgebreide verzameling van de vaders en de kerkleraars aangelegd om bovenstaande stelling te bewijzen. Om niet te lang te zijn, zal ik slechts één tekst aanhalen: Tibi devotum esse, est arma quaedam salutis quae Deus dat his quos vult salvos fieri: De godsvrucht tot u, o heilige Maria, is een redmiddel voor al degenen, die God wil redden. Aldus de heilige Johannes van Damascus.
42
Tot staving van het beweerde zou ik hier naar verschillende verhalen kunnen verwijzen. Laat ik mij beperken tot het volgende:
1) In de kronieken van de heilige Franciscus wordt verteld, dat hij in een extase eens een grote ladder hemelwaarts zag oprijzen. Op de bovenste trede bevond zich de heilige Maagd. Langs die ladder, zo werd hem geopenbaard, moet men opklimmen om in de hemel te komen.
2) En in die van de heilige Dominicus wordt verteld, dat hij eens de rozenkrans preekte in de buurt van Carcassonne en daar vijftienduizend duivels uitdreef uit de ziel van een arme afgedwaalde. Bij die gelegenheid gebood de heilige Maagd deze demonen, tot hun grote verbijstering, verschillende gewichtige en troostrijke waarheden te belijden aangaande de devotie tot de allerheiligste Maagd. Die verklaringen waren zo stellig en duidelijk, dat men dit authentiek verhaal, deze lofrede op de godsvrucht tot de allerheiligste Maagd, tegen wil en dank door Satan gehouden, niet lezen kan zonder de tranen in de ogen te krijgen van vreugde, als men ook maar een weinig van de allerheiligste Maagd houdt.
43
Indien de devotie tot de allerheiligste Maagd voor alle mensen noodzakelijk is, alleen reeds om in de hemel te komen, dan geldt dit met nog meer reden voor allen, die tot een bijzondere volmaaktheid zijn geroepen. Ik geloof niet, dat iemand een intieme vereniging met onze Heer en een volkomen getrouwheid aan de heilige Geest kan verkrijgen, wanneer hij niet innig verbonden is met de allerheiligste Maagd en zich niet geheel en al verlaat op haar bijstand.
44
Alleen Maria was het gegeven, zonder hulp van enig ander schepsel, genade te vinden bij God. Alle anderen, die na haar dit geluk deelachtig werden, hadden het enkel aan haar bemiddeling te danken. Zo ook zullen de komende generaties het heil slechts door haar tussenkomst ontvangen. Toen de engel Gabriël haar begroette, was zij vol van genade en op het ogenblik, dat de heilige Geest haar op onbeschrijfelijke wijze overschaduwde, werd zij met boordevolle overvloed vervuld. Van dag tot dag en van ogenblik tot ogenblik steeg deze dubbele volheid in haar zo sterk, dat zij een graad van begenadiging heeft bereikt, die alle maat en begrip te boven gaat. Vandaar dat de Allerhoogste haar heeft aangesteld tot enige schatbewaarster en uitdeelster van zijn rijkdommen en genaden. Het hangt van haar af, wie tot de adelstand van het christelijk leven verheven, opgevoed en met genaden verrijkt zal worden, wie de smalle weg ten hemel zal mogen inslaan en ondanks allerlei hindernissen de enge poort van het leven binnentreden. Zij beslist wie de troon, de scepter en de koningskroon ontvangen mag. Jezus is altijd en overal de vrucht en de Zoon van Maria. En Maria blijkt steeds weer de ware boom te zijn, die de levensvrucht draagt, de waarachtige moeder die deze vrucht voortbrengt.
45
Niemand anders dan Maria heeft van God de sleutels gekregen, die toegang geven tot de wijnkelders van de goddelijke liefde. Zij alleen werd in staat gesteld om de meest verheven en mystieke wegen van de heiligheid te betreden en aan anderen aan te duiden. Alleen Maria laat de arme kinderen van de ontrouwe Eva het aardse paradijs binnengaan. Daar kunnen zij dan aangenaam wandelen met God en er zich veilig verbergen voor hun vijanden. Zij kunnen er zich heerlijk te goed doen aan de vruchten van de boom van het leven en van de kennis van goed en kwaad, zonder dat ze bang behoeven te zijn voor de dood. Met volle teugen mogen zij drinken van het hemelse water uit de lieflijke bron, die overvloedig opwelt. Of liever, zij is zelf het aardse paradijs, die maagdelijke en gezegende grond waarvan het zondig mensenpaar werd verdreven. Zij verleent alleen haar uitverkorenen toegang tot haar binnenste om hen tot heiligen te maken.
46
Alle rijken van het volk, om een schriftuurwoord te bezigen zoals het door de heilige Bernardus wordt verklaard, alle rijken van het volk zullen om uw gunst bidden, van eeuw tot eeuw en vooral op het einde van de wereld. Dit wil zeggen: de grootste heiligen, zij die, het rijkst zijn aan genaden en deugden, zullen de allerheiligste Maagd met de meeste volharding aanroepen, haar steeds voor ogen houden als het volmaakte toonbeeld, dat zij moeten navolgen en als de machtige steun die hen zal bijstaan.
47
Zoëven zei ik, dat dit alles vooral op het einde van de wereld zal plaatsgrijpen, ,en wel spoedig. De Allerhoogste zal immers met zijn heilige Moeder grote heiligen moeten verwekken, die het merendeel van de anderen in heiligheid zullen overtreffen, zoals de forse ceders van de Libanon uitsteken boven lage heesters. Aldus werd geopenbaard aan een vrome ziel, wier leven door De Renty is opgetekend.
48
Deze grote heiligen, van genade en ijver vervuld, zullen worden uitgekozen om het hoofd te bieden aan Gods vijanden, die dan van alle kanten komen aanrazen. Zij zullen een bijzondere verering hebben voor de heilige Maagd, met haar inzichten verlicht, met haar moedermelk gevoed en door haar geest geleid worden. Zij zal hen beschutten en beschermen, zodat het hun mogelijk zal zijn met één hand te strijden en met de andere op te bouwen. Enerzijds immers zal hun optreden gericht zijn tegen ketters, schismatieken, heidenen en goddelozen, om hun valse leerstellingen en scheuringen, hun afgodsdienst en zondige praktijken te bekampen, omver te werpen en uit te roeien; anderzijds zullen zij de tempel van de ware Salomo en de mystieke Stad van God opbouwen: de allerheiligste Maagd Maria, door de kerkvaders Tempel van Salomo en Stad van God genoemd. Door woord en voorbeeld zullen zij iedereen tot een waarachtige Mariadevotie brengen, wat hun weliswaar veel vijanden zal bezorgen, maar ook veel glorievolle overwinningen voor God alleen. Aldus heeft God het aan de heilige Vincentius Ferrerius, de grote apostel van zijn tijd, geopenbaard; met grote duidelijkheid heeft hij het in een van zijn geschriften vermeld. Men zou zeggen dat ook de heilige Geest dit voorspeld heeft, namelijk in Psalm 58:
Et scient quia Deus dominabitur Jacob et finium terrae; convertentur ad vesperam et famem patientur ut canes, et circuibunt civitatem: De Heer zal heersen over Jakob en de hele aarde; tegen de avond zullen zij tot inkeer komen, honger lijden als honden en rondom de stad zwerven om iets te eten te vinden. Die stad is de allerheiligste Maagd, door de heilige Geest Stad en Verblijf van God genoemd. Op het einde van de wereld zullen de zoekende mensen om haar heen dwalen, zij zullen zich bekeren en de allerheiligste Maagd zal hun honger naar gerechtigheid verzadigen.
49
Door Maria is de redding van de wereld begonnen, door Maria ook zal deze worden voltooid. Bij de eerste komst van Jezus Christus is Maria bijna niet op de voorgrond getreden, want anders zouden de mensen, in hun gebrekkige kennis omtrent de persoon van haar Zoon, zich misschien te sterk en te zinnelijk aan haar hebben gehecht en daardoor van de waarheid zijn afgedwaald. Indien men haar gekend had, zou dit waarschijnlijk zijn gebeurd, omdat de Allerhoogste haar zelfs naar het lichaam een bewonderenswaardige lieftalligheid had geschonken. Dit laatste is ons immers bekend uit de geschriften van de heilige Dionysius de Areopagiet, die vertelt, dat hij haar om haar mysterieuze charme en onvergelijkelijke schoonheid voor een godheid gehouden zou hebben, als zijn degelijk geloof hem niet het tegendeel had geleerd. Maar bij de tweede komst van Jezus Christus moet de heilige Geest Maria duidelijk aan de wereld openbaren en deze door haar bemiddeling tot de kennis, liefde en dienst van Jezus Christus brengen. Want de motieven, die de heilige Geest bewogen hebben, om zijn Bruid gedurende haar leven te verbergen en haar na de prediking van het evangelie slechts in geringe mate te openbaren, bestaan dan niet meer.
50
Louis-Marie Grignion de Montfort |
God wil dus bij het einde van de tijden Maria, het meesterstuk van zijn handen, aan iedereen bekend maken en openbaren, en wel om de volgende redenen:
1) diep ootmoedig als zij was, heeft zij zich op deze wereld altijd verborgen en tot in het stof vernederd. Zij had van God, zijn apostelen en evangelisten verkregen, dat zij niet zou worden bekend gemaakt.
2) Omdat zij op aarde het meesterstuk is geweest van Gods genade, en het nu in de hemel is van zijn glorie, wil de Heer door alle levenden in deze wereld daarvoor geprezen en verheerlijkt worden.
3) Zij is de dageraad, die de zon van gerechtigheid, Jezus Christus, voorafgaat en aankondigt. Zij moet dus eerst verschijnen en opgemerkt worden, om aldus de openbaring van Jezus Christus mogelijk te maken.
4) Zij is de weg waarlangs Jezus Christus de eerste keer tot ons is gekomen. Daarom zal zij het ook zijn bij de tweede komst, hoewel niet op dezelfde wijze.
5) Zij is het veilige middel, de rechte en smetteloze weg om naar Jezus Christus te gaan en Hem volmaakt te ontmoeten. Daarom zullen allen, die tot buitengewone heiligheid geroepen zijn, van dit middel gebruik moeten maken. Wie Maria vindt, vindt het leven: Jezus Christus, de weg, de waarheid en het leven. Maar om Maria te vinden, zal men haar toch eerst moeten zoeken, en dit zoeken veronderstelt weer, dat men haar kent; want niemand zal zoeken of verlangen naar iets wat hij niet kent. Het is dus volstrekt nodig, dat Maria meer dan ooit bekendheid zal verwerven; en dit tot meerdere kennis en glorie van de allerheiligste Drieëenheid.
6) In deze laatste tijden moet Maria meer dan ooit opvallen door barmhartigheid, macht en genade. Haar barmhartigheid zal nodig zijn, om de zondaars en afgedwaalden, die zich zullen bekeren en tot de katholieke kerk terugkeren, liefdevol terug te voeren en op te nemen. Haar macht zal aangewend moeten worden tegen Gods vijanden: heidenen, schismatieken, mohammedanen, joden en verstokte goddelozen, die zich hevig zullen verzetten en met mooie woorden en dreigementen zullen trachten al hun tegenstanders te verleiden en ten val te brengen. Tenslotte moet zij schitteren door genaden en de dappere soldaten en trouwe dienaren van Jezus Christus bij hun strijd voor zijn belangen aanmoedigen en ondersteunen.
7) Gedurende die laatste tijden vooral zal Maria vreeswekkend moeten zijn voor de duivel en zijn trawanten, als een leger in slagorde; want de duivel, wel wetend, dat zijn tijd nu beperkter is dan ooit om de zielen in het verderf te storten, verdubbelt zijn pogingen en aanvallen dagelijks. Weldra zal hij wrede vervolgingen verwekken en gevaarlijke hinderlagen leggen tegen de trouwe dienaren en waarachtige kinderen van Maria; met hen immers heeft hij meer moeite dan met anderen.
51
Vooral met betrekking tot deze laatste en wrede vervolgingen, die de duivel in steeds heviger felheid zal doen oplaaien tot aan het rijk van de antichrist, moet men de eerste en welbekende voorspelling en vervloeking verstaan, die God in het aardse paradijs uitsprak over de slang. Het is hier de plaats om ze uit te leggen, tot glorie van de allerheiligste Maagd, tot heil van haar kinderen en tot beschaming van de duivel.
Inimicitias ponam inter te et mulierem, et semen tuum et semen illius; ipsa conteret caput tuum, et tu insidiaberis calcaneo ejus (Gen 3,15): Vijandschappen zal ik stellen tussen u en de vrouw, tussen uw zaad en haar geslacht; zij zal u de kop verpletten, en gij zult haar hiel belagen.
52
God heeft ooit maar één vijandschap verwekt, maar dat is dan ook een onverzoenlijke, die duren en aangroeien zal in hevigheid tot aan het einde van de wereld: de vijandschap tussen Maria, zijn heilige Moeder, en de duivel; tussen de kinderen en dienaren van de heilige Maagd en de nakomelingen en trawanten van Lucifer. Van alle vijanden dus, door God tegen de duivel in de strijd gebracht, is Maria, zijn heilige Moeder, de meest geduchte. Vanaf het aardse paradijs, ofschoon zij toen nog alleen maar in zijn gedachten bestond, heeft God haar met haat vervuld tegen die vervloekte rebel, heeft hij haar scherpzinnigheid gegeven om de listen van dat oud serpent te ontmaskeren, heeft hij haar de kracht ingestort om die trotse goddeloze te overwinnen, neer te slaan en te vertrappen. En dat alles in zo sterke mate, dat de duivel haar niet alleen meer vreest dan alle engelen en mensen, maar ook in zekere zin meer dan God zelf. Hiermede wil ik natuurlijk niet ontkennen dat Gods toorn, haat en macht oneindig groter zijn dan die van de heilige Maagd, want de voortreffelijkheden van Maria zijn beperkt. Ik bedoel echter dit: Omdat Satan zo hoogmoedig is, komt het bij hem oneindig pijnlijker aan, overwonnen en bestraft te worden door een geringe en ootmoedige dienstmaagd van de Heer en haar nederigheid vernedert hem meer dan de goddelijke macht. Daar komt nog bij, dat God aan Maria zulk een grote sterkte heeft geschonken tegen de duivels, dat ze minder bang zijn voor de gebeden van alle heiligen samen, dan voor een enkele van haar verzuchting voor een of andere ziel; zij hebben dat vaak met tegenzin moeten erkennen door de mond van bezetenen. Eén enkele bedreiging van Maria duchten zij meer dan alle andere kwellingen.
53
Wat Lucifer door hoogmoed verloor, heeft Maria met haar ootmoed herwonnen. Wat Eva wegens haar ongehoorzaamheid tot veroordeling en tot verdoemenis bracht, heeft Maria door haar gehoorzaamheid gered. Met naar de slang te luisteren heeft Eva al haar kinderen samen met zichzelf in het ongeluk gestort en overgeleverd aan de duivel. Maria echter heeft door haar volmaakte getrouwheid aan God samen met zichzelf al haar kinderen gered en toegewijd aan Zijne Majesteit.
54
God heeft het echter niet bij één vijandschap gelaten. Hij sprak van vijandschappen: Hij heeft niet alleen Maria en de duivel tegenover elkaar gesteld, maar ook het geslacht van de heilige Maagd en dat van de duivel. God heeft, met andere woorden, de waarachtige kinderen en dienaren van de heilige Maagd met gevoelens van diepe vijandschap, afkeer en haat vervuld tegen de kinderen en slaven van de duivel. Zij kunnen elkaar niet uitstaan en willen niets met elkaar te maken hebben. De kinderen van Belial, de slaven van Satan of – wat op hetzelfde neerkomt – de vrienden van de wereld, hebben tot nu toe de toegewijde kinderen van de allerheiligste Maagd altijd vervolgd, en dit zal in de toekomst nog erger worden. Zo vervolgde eens Kaïn zijn broer Abel, en Esau zijn broer Jakob: voorafbeeldingen van de verworpelingen en uitverkorenen. Maar de nederige Maria zal steeds de overwinning behalen over die hoogmoedige en wel zo volkomen, dat zij erin zal slagen zijn kop, dat broeinest van zijn hoogmoed, te verpletteren. Zij zal altijd weer zijn slangenlisten ontmaskeren, zijn helse hinderlagen ontdekken en duivelse plannen verijdelen. Tot het einde van de tijden zal Maria haar trouwe dienaren tegen zijn wrede klauwen beveiligen.
Vooral echter in de eindtijd zal de macht van Maria over de duivels op bijzonder glansrijke wijze aan de dag treden. Dan zal Satan haar hiel belagen: de nederige slaven en arme kinderen van haar, door haar verwekt om hem te bestrijden. Naar de opvattingen van de wereld zullen zij onbeduidend en arm zijn; zij zullen op hen neerzien als op de hiel. En zoals de hiel onder de andere ledematen, zo zullen ook zij door de mensen vertrapt en verdrukt worden. Maar daarvoor zullen zij rijk zijn in genade bij God, die Maria hun overvloedig zal mededelen. In Gods ogen zullen zij groot en verheven zijn vanwege hun heiligheid. In ijver en geestdrift zullen zij iedereen overtreffen en zo krachtig bijgestaan door de goddelijke hulp, dat zij samen met Maria door hun nederigheid, als met een hiel, de kop van de duivel verpletteren en Jezus Christus zullen doen zegevieren.
55
Tenslotte, God wil, dat zijn heilige Moeder nu meer dan ooit tevoren gekend, bemind en geëerd wordt. Welnu dit zal ongetwijfeld gebeuren, wanneer de uitverkorenen, door de genade en de verlichting van de heilige Geest, zich de inwendige en volmaakte devotie zullen eigen maken, die ik hun later zal uitleggen. Dan zullen zij, altijd binnen de grenzen van het geloof, met grote duidelijkheid de schitterende Sterre der Zee aanschouwen en onder haar leiding, ondanks stormen en zeerovers, in veilige haven belanden. Dan zullen zij inzien, hoe verheven die vorstin wel is, en zich totaal aan haar dienst wijden als onderdanen en liefdeslaven. Zij zullen de zachte goedheid van haar moederhart ondervinden en haar als veelgeliefde kinderen innig liefhebben. Het zal hun duidelijk worden hoe barmhartig zij is en hoezeer ze haar hulp nodig hebben; daarom zullen zij in alles tot haar hun toevlucht nemen als tot hun geliefde middelares en voorspreekster bij Jezus Christus. Zij zullen beseffen dat zij de zekerste, gemakkelijkste, kortste, volmaakste weg is om tot Jezus Christus te gaan. Met ziel en lichaam zullen zij zich geheel en al aan haar overgeven, om even volkomen van Jezus Christus te zijn.
56
Maar wie zullen die dienaren, slaven en kinderen van Maria zijn? Ze zullen een brandend vuur zijn: als dienaren van de Heer zullen zij overal het vuur van de goddelijke liefde ontsteken. Scherpe pijlen in Maria’s machtige hand: Sicut sagittae in manu potentis, om haar vijanden te doorboren. Kinderen van Levi, degelijk gelouterd door het vuur van pijnlijke beproevingen en innig aan God verknocht, met in hun hart het goud van de liefde, in hun geest de wierook van het gebed en in hun lichaam de mirre van de versterving. Voor armen en eenvoudigen zal hun optreden overal het goede aroom van Jezus Christus verspreiden, maar voor de groten, rijken en hovaardigen van deze wereld een dodelijke walm.
57
Donderende wolken zullen het zijn; de minste ademtocht van de heilige Geest is al voldoende om hen in beweging te zetten. Nergens blijven zij hangen in verwondering of bekommernis, maar overal doen zij de regen neerdalen van het woord van God en het eeuwige leven. Donderen zullen zij tegen de zonde en toornen tegen de wereld. De duivel en zijn trawanten zullen zij verslaan; en allen tot wie de Allerhoogste hen zendt, zullen zij doorboren met het tweesnijdend zwaard van Gods woord, ten leven of ten dode.
58
Dat zullen de echte apostelen zijn van de eindtijd. De Heer van de heerscharen zal hun krachtige welsprekendheid schenken om wonderen te verrichten en eervolle buit te behalen op zijn vijanden. Temidden van de andere priesters, kerkelijke bedienaars, en geestelijken, inter medios cleros, leven zij gerust: zonder enig bezit aan goud of zilver, ja zelfs zonder enige zorg. Toch zullen zij de zilveren vleugels van de duif bezitten, om overal heen te vliegen waar de heilige Geest hen roept: met de zuivere bedoeling van Gods glorie en het heil van de zielen. En waar zij gepreekt hebben, zullen zij enkel het goud achter laten van liefde, de vervulling van heel de wet.
59
In één woord, het zullen waarachtige leerlingen van Jezus Christus zijn. In navolging van zijn armoede, nederigheid, wereldverachting en liefde zullen zij de enge weg van God prediken volgens de zuivere waarheid van het evangelie, en niet volgens de princiepen van de wereld. Dan gaan zij onafhankelijk te werk, zonder aanzien des persoons en zonder enige sterveling te ontzien, te aanhoren of te vrezen, al is hij nog zo machtig. Hun mond zal zich bedienen van het tweesnijdend zwaard van het woord van God. Hun schouders zullen de bebloede standaard torsen van het Kruis. Hun rechterhand zal het kruisbeeld dragen en hun linkerhand de rozenkrans. Hun harten zullen vol zijn van de heilige namen van Jezus en Maria, en hun hele houding zal een weerspiegeling zijn van de zelfbeheersing en versterving van Jezus Christus.
Dat zijn dus de grote mannen die zullen opstaan! Maar Maria zal hen vormen op het bevel van de Allerhoogste, om zijn heerschappij uit te breiden over de goddelozen, heidenen en mohammedanen. Wanneer en hoe! Dat weet alleen God. Wij kunnen slechts zwijgend afwachten en biddend verzuchten: exspectans exspectavi.
60
Tot nu toe hebben we gesproken over de noodzakelijkheid van de godsvrucht tot de allerheiligste Maagd. Met Gods hulp zal ik hierna het wezen ervan aangeven. Maar eerst behandel ik enige fundamentele waarheden; deze zullen het uitzicht openen op de gewichtige en degelijke devotievorm, die ik bekend wil maken.
61
EERSTE WAARHEID
Jezus Christus, onze Verlosser, waarlijk God en waarlijk mens, moet het uiteindelijke doel zijn van al onze andere devoties, anders zijn ze onecht en misleidend. Jezus Christus is de alfa en de omega, het begin en het einde van alle dingen. Naar het woord van de apostel werken wij alleen maar om ieder mens tot de volmaaktheid te brengen in Christus Jezus. In Hem alleen immers woont de gehele volheid van de godheid en alle andere volheid van genaden, deugden en volmaaktheden. In Hem alleen worden wij gezegend met alle geestelijke zegeningen. Hij is de enige meester om ons te onderwijzen, de enige Heer om over ons te heersen, het enige hoofd waarmee wij verenigd moeten worden. Wij hebben geen ander voorbeeld om ons naar te richten, geen andere Geneesheer, die ons genezen, geen andere Herder, die ons voeden moet. Hij is de enige weg waarlangs wij dienen te gaan, de enige waarheid om te geloven, het enige leven, dat ons bezielen moet. Jezus Christus alleen is ons alles in alle dingen: Hij alleen moet ons genoeg zijn. Ér is onder de hemel geen andere naam gegeven waardoor wij moeten zalig worden dan de naam van Jezus. Geen ander fundament heeft God geplaatst voor onze redding, heiliging en glorie dan Jezus Christus. Elk gebouw dat niet op deze vaste rots is gefundeerd, staat op los zand en zal onvermijdelijk vroeg of laat instorten. Iedere gelovige, die niet met Hem verenigd is als de rank met de wijnstok, zal afvallen en verdorren, alleen maar goed om verbrand te worden. Maar als Jezus Christus leeft in ons en wij in Jezus Christus, dan behoeven wij niet bang te zijn voor de eeuwige dood. Noch engelen uit de hemel, noch mensen op aarde, noch duivels in de hel, noch enig ander schepsel kan ons schaden, omdat niets ons kan scheiden van de liefde van God, die in Jezus Christus is. Door Jezus Christus, met Jezus Christus en in Jezus Christus kunnen we alles, alle eer en glorie geven aan de Vader in de eenheid van de heilige Geest, heilig worden en voor onze medemens een levenwekkend aroom zijn.
62
Indien wij dus de degelijke godsvrucht tot de allerheiligste Maagd verspreiden, dan doen wij dat enkel en alleen om die tot Jezus Christus des te beter ingang te doen vinden. Wij beogen niets anders dan een gemakkelijke en zekere methode aan te geven om Jezus Christus te ontmoeten. Wanneer de devotie tot de heilige Maagd ons van Jezus Christus verwijderde, zouden wij ze moeten verwerpen als een duivelse begoocheling. Maar integendeel. Zoals ik reeds eerder aangetoond heb en nog verder zal duidelijk maken, is deze godsvrucht voor ons enkel noodzakelijk om ten volle Jezus Christus te ontmoeten, Hem innig lief te hebben en trouw te dienen.
63
Hier wend ik mij een ogenblik tot u, mijn beminnelijke Jezus, om mij uit liefde bij uw goddelijke Majesteit te beklagen over het feit, dat de meeste christenen, zelfs de geleerdsten, niet het noodzakelijk verband kennen tussen U en uw heilige Moeder. Heer, u bent altijd met Maria en Maria is altijd met U. Zij kan niet zonder U, want anders zou zij ophouden te zijn wat zij is. Zij is door de genade zozeer omgevormd in U, dat zij niet meer leeft of bestaat. U alleen, o Jezus, leeft en regeert in haar volkomener dan in alle engelen en zaligen. Als men maar wist wat voor een liefde en glorie U in dit bewonderenswaardig mensenkind ontvangt, dan zou men voor U en haar heel andere gevoelens koesteren dan nu. Zij is zo één met U, dat men nog eerder het licht zou kunnen scheiden van de zon en de hitte van het vuur. Of nog sterker: men zou eerder alle engelen en heiligen van U kunnen verwijderen dan de goddelijke Maria; want zij bemint U vuriger en verheerlijkt U meer dan al uw andere schepselen samen.
64
Is het dan niet vreemd en betreurenswaardig, mijn goede Meester, als men ziet hoe onwetend en dwalend het mensdom hier op aarde is met betrekking tot uw heilige Moeder? En nu spreek ik nog niet eens van de afgodendienaars en heidenen, want die kennen U niet en zullen dus zeker haar niet kennen. Ik bedoel zelfs niet de andersdenkenden en schismatieken; die hebben zich immers van U en van uw heilige Kerk afgescheiden en daarom zullen zij er zich wel voor wachten, uw heilige Moeder te vereren. Neen, ik heb het over katholieken, zelfs over doctoren onder de katholieken; zij achten zich geroepen anderen de waarheid voor te houden, maar van U en uw heilige Moeder hebben ze enkel een theoretische, droge, onvruchtbare en koel-wetenschappelijke kennis. Alleen bij hoge uitzondering handelen die heren over uw heilige Moeder en de haar verschuldigde godsvrucht; zogenaamd omdat ze vrezen, dat men er misbruik van maakt en door een overdreven Mariaverering U zou beledigen. Veronderstel, dat zij bemerken, dat een of andere vereerder van de heilige Maagd dikwijls op een hartelijke, krachtige en overtuigende manier over de devotie tot uw goede Moeder spreekt, en verkondigt dat dit een zeker, onfeilbaar middel is, een korte, veilige, smetteloze en voortreffelijke weg en een wonderlijk geheim om U volkomen te leren kennen en liefhebben. Welnu, dan zullen zij luidkeels tegen hem protesteren en met alle mogelijke drogredenen zullen zij hem willen aantonen, dat men niet zoveel over de heilige Maagd moet spreken: dat er heel wat misbruiken zijn ingeslopen bij deze devotie en dat men zijn best moet doen die uit te roeien. Het is beter, beweren zij, wat meer over u te preken in plaats van de mensen tot de verering van de heilige Maagd aan te sporen, want van haar houden zij toch al genoeg.
Het gebeurt weleens, dat ze over de godsvrucht voor uw heilige Moeder handelen, echter niet om ze in te voeren en aan te bevelen, maar om de misbruiken ervan tegen te gaan. Doch met dat al bezitten die heren geen greintje vroomheid of innige godsvrucht jegens U, juist doordat ze niets voor Maria voelen. De rozenkrans, het schapulier en het rozenhoedje beschouwen ze als kwezelarij, goed voor onwetenden: men kan wel zonder die dingen in de hemel komen. Wanneer zij een Mariavereerder betrappen, die het rozenhoedje bidt of bezig is met een of andere oefening van godsvrucht haar ter eer, dan zullen zij hem weldra tot andere inzichten en gevoelens brengen; ze zullen hem aanraden de zeven boetpsalmen te bidden in plaats van het rozenhoedje, en de godsvrucht tot Jezus Christus te beoefenen in plaats van die tot de heilige Maagd.
Goede Jezus, zijn die mensen nu werkelijk bezield met uw Geest? Doen zij U een genoegen met zulk een handelwijze? Kan men U welgevallig zijn wanneer men, uit vrees u te mishagen, niet alle moeite doet uw Moeder aangenaam te zijn? Het is toch niet zo, dat de devotie tot uw Moeder de liefde voor U in de weg staat! Zij eigent zich de haar bewezen eer toch niet zelf toe! Zondert zij zich van U af, of is zij een vreemde, die niets met U te maken heeft? Het kan U toch niet onaangenaam zijn als men haar wil behagen! En wie zich uit liefde helemaal aan haar wegschenkt, die scheidt zich toch niet af, die verwijdert zich toch niet van uw liefde!
65
En toch, goede Meester, wanneer al die beweringen eens op waarheid berustten, dan zouden de meeste geleerden, tot strafvoor hun hoogmoed, de gelovigen niet meer van de verering van uw heilige Moeder afkerig maken dan nu. Heer, bewaar mij voor hun opvattingen en handelwijzen. Laat mij enigszins delen in uw gevoelens van dankbaarheid, hoogachting, eerbied en liefde ten opzichte van uw heilige Moeder. Dankzij haar zal ik U aldus van meer nabij volgen. Dan zal ik U des te meer beminnen en verheerlijken.
66
Alsof ik tot hiertoe nog niets ter ere van uw heilige Moeder had gezegd, vraag ik U haar waardig te mogen prijzen: Fac me digne tuam matrem collaudare: Zorg dat ik uw Moeder waardig kan prijzen, en dat ondanks al haar vijanden, die ook uw vijanden zijn. Laat mij samen met de heiligen nadrukkelijk deze woorden tot hen richten: Non praesumat aliquis Deum se habere propitium qui benedictam matrem offensam habuerit: Wie Gods gezegende Moeder niet eerbiedigt, mag evenmin rekenen op de barmhartigheid van haar Zoon.
67
Geef mij een vurige liefde voor U, om hierdoor van uw goedertierenheid een waarachtige godsvrucht tot uw heilige Moeder te verkrijgen en de hele wereld ermee te bezielen. Luister daarom naar het hartstochtelijk gebed, dat ik samen met de heilige Augustinus en al uw echte vrienden tot U ga richten:
Tu es Christus, pater meus sanctus, Deus meus pius, rex meus magnus, pastor meus bonus, magister meus unus, adjutor meus optimus, dilectus meus pulcherrimus, panis meus vivus, sacerdos meus in aeternum, dux meus ad patriam, lux mea vena, dulcedo mea sancta, via mea recta, sapientia mea praeclara, simplicitas mea pura, concordia mea pacifica, custodia mea tota, portio mea bona, salus mea sempiterna.
Christe Jesu, amabilis Domine, cur amavi, quare concupivi omni vita mea quidquam praeter te, Jesum Deum meum? Ubi eram, quando tecum mente non eram? Jam ex hoc nunc, omnia desideria mea, incalescite et effluite in Dominum Jesum; currite, satis hactenus tardastis; properate quo pergistis; quaerite quem quaeritis. Jesu, qui non amat te, anathema sit; qui te non amat, amaritudinibus repleatur… 0 dulcis Jesu, te amet, in te delectetur, te admiretur omnis sensus bonus tuae conveniens laudi. Deus cordis mei et pars mea, Christe Jesu, deficiat cor meum spiritu suo, et vivas tu in me, et concalescat spiritu meo vivus carbo amoris tui et excrescat in ignem perfectum; ardeat jugiter in ara cordis mei; ferveat in medullis meis; flagret in absconditis animae meae; in die consummationis meae consummatus inveniar apud te. Amen.
Ik heb dit mooie gebed van de heilige Augustinus in het Latijn willen overnemen; dan kunnen degenen, die deze taal verstaan er dagelijks gebruik van maken om de liefde tot Jezus af te smeken, die wij door de goddelijke Maria trachten te verkrijgen.
(Gij zijt de Christus, mijn heilige Vader, mijn barmhartige God en grote koning, mijn goede Herder, enige Meester en Helper vol liefde. Voor mij zijt gij de allerschoonste beminde, het levende brood en de eeuwige Hogepriester. U beschouw ik als mijn gids naar het vaderland, mijn waarachtig licht, heilige zoetheid, gerichte weg en klaarlichte wijsheid. 0 Jezus, mijn zuivere eenvoud, vrede en zoetheid, mijn algehele toevlucht, kostbaar erfdeel en eeuwig heil. Christus Jezus, mijn beminnelijke Meester, waarom toch heb ik heel mijn leven iets anders bemind, iets anders begeerd dan U, Jezus, mijn God? Waar was ik toen ik met mijn gedachten niet was bij u? Laat dan tenminste van nu af mijn hart branden van verlangen naar u, Heer Jezus, en zich verruimen om u alleen lief te hebben. Vooruit, lang genoeg getalmd! Vlug vooruit naar het gestelde doel. Laat ik nu eindelijk eens werkelijk zoeken wat ik vinden wil. Jezus, wie u niet liefheeft, zij vervloekt en worde vervuld van bitterheid… 0 goede Jezus, U wil ik beminnen, genieten en bewonderen met al wat er in mijn binnenste goed is en dienstbaar voor uw glorie. Christus Jezus, God van mijn hart en van wat ik nastreef, laat mijn ziel wegkwijnen. Leef in mij en ontsteek in mijn gemoed de levende vuuroven van uw liefde. Laat de vlammen er oplaaien tot een volledige brand. Uw liefdevuur brande voortdurend op het altaar van mijn hart, doorgloeie mijn innerlijk en ontsteke de diepste roerselen van mijn ziel. En moge ik dan bij mijn dood, geheel verteerd, bij U verheerlijkt worden. Amen.)
68
TWEEDE WAARHEID
Nu wij weten wat Jezus Christus voor ons betekent, moeten wij besluiten, dat wij naar het woord van de apostel niet meer onszelf toebehoren. Wij zijn helemaal van Hem: zijn ledematen en slaven, door Hem oneindig duur gekocht ten koste van al zijn Bloed. Vóór het doopsel waren wij slaven van de duivel. Het doopsel heeft ons werkelijk tot slaven van Jezus Christus gemaakt. Nu moeten wij voor Hem leven, werken en sterven enkel en alleen om vrucht te dragen voor de Godmens, Hem in ons lichaam te verheerlijken en te laten heersen in onze ziel. Wij zijn immers zijn buit, het volk, dat Hij zich verworven heeft, zijn erfdeel. Om dezelfde reden vergelijkt ons de heilige Geest:
1) met bomen, die, geplant in het veld van de Kerk langs de stroom van genade, op hun tijd vrucht moeten dragen;
2) met wijnranken, waarvan Jezus Christus de stam is, en die goede druiven moeten opleveren;
3) met den kudde, waarvan Jezus Christus de herder is; die kudde moet groter worden en melk geven;
4) met een goede akker, door God bebouwd, waarin het zaad zich vermenigvuldigt en dertigvoudige, zestigvoudige en honderdvoudige vruchten opbrengt. Jezus Christus heeft de onvruchtbare vijgenboom vervloekt, en de onnutte knecht, die zijn talent niet productief maakte, veroordeeld.
Uit dit alles blijkt wel duidelijk, dat Jezus Christus van ons, schamele schepselen, enige vrucht wil ontvangen: onze goede werken. Die goede werken immers behoren Hem alleen toe: Creati in operibus bonis in Christo Jesu; In Christus Jezus geschapen voor goede werken. Deze woorden van de heilige Geest tonen aan, dat Jezus Christus alleen van al onze goede werken het begin is en er het einddoel van moet zijn; vervolgens, dat wij Hem niet alleen moeten dienen als loontrekkende dienaren, maar als slaven uit liefde. Ik leg dit uit.
69
Op twee manieren kan men in deze wereld aan een ander en aan zijn gezag onderworpen zijn: door gewone dienstbaarheid, en door slavernij. Daarom spreken wij ook van een dienaar en van een slaaf.
Door gewone dienstbaarheid, zoals bij de christenen gebruikelijk is, verbindt men zich om een ander gedurende een bepaalde tijd te dienen tegen een zekere huur of bepaalde beloning.
Door de slavernij is men totaal en voor de duur van zijn hele leven afhankelijk van een ander: men moet dan zijn meester dienen zonder enige aanspraak te kunnen maken op huur of beloning, precies als een dier waarover de eigenaar recht heeft van leven en dood.
70
Er zijn drie soorten slavernij: een slavernij van nature, een uit dwang en een uit vrije wil. Alle schepselen zijn slaven van God op de eerste manier: Domini est terra et plenitudo ejus: (Van de Heer is de aarde en heel haar volheid). De duivelen en verdoemden vormen de tweede categorie. De rechtvaardigen en heiligen zijn vrijwillige slaven. Deze laatste soort is de edelste vorm van slavernij en verschaft God de meeste glorie. God ziet naar het hart, vraagt het hart, noemt zichzelf dan ook de God van het hart of van de liefdevolle gezindheid. Door deze slavernij verkiest men God en zijn dienst boven alles, zelfs indien de etiek ons er niet toe zou verplichten.
71
Er bestaat een hemelsbreed verschil tussen een dienaar en een slaaf.
1) Een dienaar geeft zijn meester niet alles wat hij is of bezit, noch al datgene wat hij door eigen werkzaamheid of die van anderen kan verkrijgen. Maar de slaaf schenkt zich totaal aan zijn meester, met al wat hij heeft en nog verkrijgen kan, zonder het minste voorbehoud.
2) De dienaar eist loon voor de diensten, die hij zijn meester heeft bewezen. Maar al heeft een slaaf nog zo hard gewerkt, met hoeveel volharding en ijver ook, hij heeft niets te vorderen.
3) Een dienaar kan, wanneer hij wil of tenminste als zijn diensttijd om is, zijn meester verlaten. De slaaf daarentegen kan dat rechtens niet doen, wanneer hij er zin in heeft.
4) Over zijn dienaar heeft de meester absoluut geen recht van leven of dood. Indien hij hem dus zou doden als een van zijn lastdieren, zou dat een onrechtmatige doodslag zijn. Wel echter bezit. hij, krachtens de wet, dit recht over zijn slaaf. Hij kan hem verkopen aan wie hij wil; ofwel hem doden zoals hij, alle vergelijking daargelaten, met zijn paard zou kunnen doen. 5) Tenslotte is er nog dit verschil: de dienaar blijft slechts tijdelijk in dienst bij zijn meester, de slaaf echter voor altijd.
72
In de menselijke samenleving is er niets waardoor de een meer in het bezit is van een ander dan door de slavernij. Zo is er ook in de christelijke gemeenschap geen middel te vinden om op meer volstrekte wijze aan Jezus Christus en aan zijn heilige Moeder te behoren, dan de slavernij uit vrije wil. Jezus Christus heeft ons hierin zelf het voorbeeld gegeven, want uit liefde tot ons heeft Hij de gestalte van een slaaf aangenomen: Formam servi accipiens. Ook de heilige Maagd; zij noemde zichzelf dienstmaagd en slavin van de Heer. De apostel verklaart met fierheid, dat hij servus Christi is. Meermalen worden de christenen in de heilige Schrift als servi Christi aangeduid. En volgens de juiste opmerking van een competent schrijver betekende dit woord servus vroeger alleen maar slaaf, want een ander soort dienaars, zoals nu, bestond er toen nog niet. De meesters hadden uitsluitend slaven of vrijgelatenen in dienst. Trouwens de Catechismus van het Concilie van Trente wil aan alle twijfels omtrent ons slaaf-zijn van Jezus Christus een eind maken en noemt ons met een ondubbelzinnige term mancipia Christi: door Jezus Christus gekocht eigendom.
73
Nu dit vaststaat, meen ik te mogen zeggen, dat wij Jezus Christus moeten toebehoren en Hem dienen niet enkel als huurlingen, maar als slaven uit liefde. Onder de drang van een innige genegenheid leveren wij ons aan Hem over om hem als slaven te gehoorzamen; en dat enkel en alleen voor de eer Hem toe te behoren. Vóór het doopsel waren wij slaven van de duivel. Door het doopsel zijn wij slaven van Jezus Christus geworden. Voor een christen is er nu eenmaal slechts deze keuze: ofwel van de duivel slaaf zijn, ofwel van Jezus Christus.
74
Wat ik hier in absolute zin gezegd heb van onze verhouding tot Jezus Christus, geldt in betrekkelijke zin ook voor die tot de heilige Maagd. Jezus Christus heeft haar immers tot de onafscheidelijke gezellin gekozen van zijn leven, dood, verheerlijking en van zijn heerschappij over hemel en aarde. Alle rechten en privilegies, die Hij van nature heeft, heeft Hij aan Maria geschonken door genade met inachtneming van de juiste verhouding tot Zijne Majesteit. Quidquid Deo convenit per naturam, Mariae convenit per gratiam: Alwat God van nature toekomt, dat komt Maria toe door genade, zeggen de heiligen. Uit deze woorden leiden zij af, dat Jezus en Maria dezelfde wil en dezelfde macht bezitten, en dus ook dezelfde onderdanen, dienaren en slaven.
75
Volgens de heiligen en veel voorname persoonlijkheden kan men zich dus liefdeslaaf noemen van de allerheiligste Maagd en zich als zodanig aan haar toewijden, om aldus een betere slaaf van Jezus Christus te zijn. De heilige Maagd is het middel waarvan de Heer zich heeft bediend om tot ons te komen. Wij moeten van hetzelfde middel gebruik maken om tot Hem te gaan. Wanneer wij ons aan andere schepselen hechten, zouden deze ons eerder van God kunnen verwijderen dan tot Hem voeren. Maar zo is Maria niet: zij verlangt niets vuriger dan ons met haar Zoon Jezus Christus te verenigen, en haar Zoon ziet niets liever dan dat wij door zijn heilige Moeder tot Hem komen. Op die manier eren en verheugen wij Hem, zoals het ook voor een koning eervol en verheugend zou zijn wanneer iemand zich als slaaf wegschonk aan de koningin, om des te beter zijn onderdaan en slaaf te worden. Daarom zeggen de heilige vaders, en na hen de heilige Bonaventura, dat de heilige Maagd de weg is om tot de Heer te gaan: Via veniendi ad Christum est appropinquare ad illam.
76
Bovendien, zou de heilige Maagd niet evenveel onderdanen en slaven bezitten als er schepselen zijn? Hogerop immers heb ik uitgelegd, dat zij Koningin en Oppervorstin is van hemel en aarde. Ecce imperio Dei omnia subjiciuntur et virgo; ecce imperio Virginis omnia subjiciuntur et Deus: Zie, aan de heerschappij van God is alles onderworpen, ook de Maagd; zie, aan de heerschappij van de Maagd is alles onderworpen, ook God, aldus de heilige Anselmus, Bernardus, Bernardinus en Bonaventura. En is het dan niet redelijk, dat er onder zoveel gedwongen slaven ook slaven uit liefde gevonden worden, die Maria uit vrije wil tot hun Vorstin kiezen? Mensen en duivelen zouden wel hun vrijwillige slaven hebben, en Maria niet! Een koning zal er zich mee vereerd voelen, wanneer zijn koninklijke gemalin slaven heeft, waarover zij recht van leven en dood kan doen gelden: wat eer en macht betekent voor de een, betekent het tevens voor de ander. Maar zou men kunnen aannemen, dat de Heer, die als de beste aller zonen zijn heilige Moeder heeft doen delen in zijn macht, niet zou verdragen, dat zij slaven bezit? Heeft Hij dan minder eerbied en liefde voor zijn Moeder dan Ahasveros voor Ester en Salomo voor Batseba? Wie zou dat durven beweren of zelfs maar denken?
77
Maar waar ben ik mee bezig? Waarom sta ik nog langer stil om iets te bewijzen, dat zo duidelijk is? Wil iemand zich niet slaaf van de heilige Maagd noemen, goed. Laat hij dan maar slaaf van Jezus Christus worden en zich aldus noemen. Hij zal het dan tevens van de heilige Maagd zijn, want Jezus is de vrucht en glorie van Maria. Om dit nu het best te verwezenlijken, bediene men zich van de devotie waarover ik verder zal handelen.
78
DERDE WAARHEID
Gewoonlijk worden onze beste handelingen, door het verkeerde dat in ons leeft, bezoedeld en bedorven. Giet maar eens zuiver en helder water in een stinkend vat, of wijn in een fust dat van binnen door andere wijn is verzuurd; het heldere water en de goede wijn zullen bederven en al heel gemakkelijk de slechte reuk overnemen. Zo is het ook wanneer God de hemelse dauw van zijn genaden en de heerlijke wijn van zijn liefde in het vat van onze ziel stort, dat door erfschuld of persoonlijke zonde verzuurd is. Die gaven worden dan meestal bedorven en besmet door de slechte zuurdesem en de kwade ondergrond, die de zonde in ons heeft achtergelaten. En daarvan ondervinden onze handelingen weer de nadelige gevolgen, ook die van de verhevenste deugden. Willen wij dus de volmaaktheid bereiken, wat alleen mogelijk is door de éénwording met Jezus Christus, dan is het van het grootste belang, dat wij ons ontledigen van al wat verkeerd in ons is. Anders zal de Heer, in zijn oneindige zuiverheid en afschuw voor de minste zielesmet, ons uit zijn ogen wegjagen en zich niet met ons verenigen.
79
Ten eerste. Om ons van onszelf te ontledigen, moeten wij onder het licht van de heilige Geest beseffen hoe slecht wij zijn in het diepste van onszelf, en hoe onbekwaam tot alles wat ter zaligheid dienstig is. Wij zijn zwak in alle opzichten en voortdurend aan wispelturigheid onderhevig. Geen enkele genade zijn wij waardig, en telkens opnieuw blijkt onze ongerechtigheid. Zoals de zuurdesem het deeg met zijn zuur aantast, doet rijzen en gisten, zo ook heeft de zonde van onze stamvader ons allen in de staat van volledige ontbinding, verzuring, gisting en bederf gebracht. Vervolgens hebben de actuele zonden, zwaar of licht, ook al werden ze vergeven, onze begeerlijkheid, zwakheid, onstandvastigheid en bedorvenheid vermeerderd en resten van het kwaad in ons achtergelaten. Ons lichaam is zo bedorven, dat het door de heilige Geest genoemd wordt: lichaam van zonde, in zonde ontvangen en gevoed en tot elke zonde in staat. Het is aan ontelbare ziekten onderhevig, gaat elke dag tot verdere ontbinding over en teelt niets dan schurft, ongedierte en bederf. Onze ziel, verenigd met het lichaam is zo vleselijk geworden, dat zij zonder meer vlees wordt genoemd: Alle vlees had zijn weg bedorven. Onze geest kent niets anders dan hoogmoed en verblinding, ons hart enkel verstoktheid, onze ziel slechts zwakheid en onstandvastigheid; ons lichaam bezit enkel begeerlijkheid, oproerige hartstochten en ziekten. Van nature zijn wij hovaardiger dan pauwen, meer gehecht aan de aarde dan padden, geiler dan bokken, nijdiger dan slangen, gulziger dan zwijnen, woedender dan tijgers, trager dan schildpadden, zwakker dan riet en onbestendiger dan weerhanen. Uit onszelf hebben we slechts het niet en de zonde en verdienen niets anders dan Gods toorn en de eeuwige hel.
80
Is het dan nog te verwonderen, dat de Heer gezegd heeft, dat al wie Hem wil volgen, zichzelf moet verloochenen en zijn ziel haten; dat wie zijn ziel liefheeft, haar zal verliezen; en wie zijn ziel haat, haar zal redden? Deze oneindige Wijsheid, die nooit iets zonder reden beveelt, eist deze zelfverloochening van ons, enkel omdat wij ten zeerste haat verdienen. Er is niets zo beminnenswaardig als God, maar ook niets dat meer onze afkeer moet opwekken, dan onszelf.
81
Ten tweede. Om ons van onszelf te ontledigen, is het nodig, dat wij voortdurend aan onszelf afsterven, dat wil zeggen verzaken aan de krachten van onze ziel en zintuigen: wij moeten zien als zagen wij niet, horen als hoorden wij niet, van de wereld gebruik maken en er toch niets mee op hebben. Dat is wat de heilige Paulus bedoelt met de woorden: Quotidie morior: Ik sterf elke dag. Zo de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, wordt ze aarde en brengt geen goede vrucht voort: Nisi granum frumenti cadens in terram mortuum fuerit, ipsum solum manet. Wanneer wij niet afsterven aan onszelf, wanneer onze vroomste devoties ons niet tot deze noodzakelijke en vruchtbare dood brengen, dan zullen wij geen waardevolle vruchten opleveren en geen voordeel trekken uit onze godvruchtige praktijken. Al onze werken van gerechtigheid zullen dan met eigenliefde en eigengereidheid bevlekt worden, zodat God onze zwaarste offers en voortreffelijkste daden zal verafschuwen en wij bij onze dood met lege handen voor Hem zullen staan: zonder deugden en verdiensten. Zelfs geen vonkje zullen wij dan bezitten van die zuivere liefde, die slechts geschonken wordt aan hen, die volledig gestorven zijn aan zichzelf en wier leven met Jezus Christus verborgen is in God.
82
Ten derde. Wij moeten onder alle devoties tot de allerheiligste Maagd, die uitkiezen waardoor wij het volledigst aan onszelf kunnen afsterven; want ze is de beste en de meest heiligende. Men moet niet denken, dat het allemaal goud is wat er blinkt. Niet alles wat zoet smaakt, is honing. Niet alles wat gemakkelijk is en door het gros beoefend wordt, is het meest afdoend voor onze heiliging. Zoals er in de natuurlijke orde bepaalde geheime procédés bestaan om in weinig tijd goedkoop en gemakkelijk zekere natuurlijke resultaten te bereiken, zo ook in de bovennatuur: op weinig tijdrovende, soepele en gemakkelijke manier kan men dan bovennatuurlijke daden stellen, zich van elk zelfgevoel ontledigen, zich met God vervullen en heilig worden. Welnu, de devotie die ik wil bekend maken, is zulk een genadegeheim. De meeste christenen hebben er nog nooit van gehoord. Alleen enige vromen weten van het bestaan ervan iets af, en een nog veel kleinere groep voelt er iets voor en brengt deze in beoefening. Om alvast iets van deze devotie te openbaren, wil ik een vierde waarheid vermelden die uit de voorgaande voortvloeit.
83
VIERDE WAARHEID
Het is beter dat wij niet op eigen kracht en zonder middelaar tot God naderen: dat getuigt immers van een diepere nederigheid. Ons binnenste is, naar ik zo-even heb aangetoond, zo zeer bedorven, dat al onze gerechtigheden er zeker door besmet zullen worden, indien wij, om tot God te komen en Hem te behagen, op eigen activiteit, kunnen en plannen steunen. Ze zullen maar weinig indruk op God maken om Hem te bewegen zich achter ons te zetten en ons te verhoren. Niet zonder reden heeft God ons middelaars gegeven bij Zijne Majesteit. God zag hoe onwaardig en onbekwaam wij waren en Hij had medelijden. Om ons toegang te verlenen tot zijn barmhartigheid, schonk Hij ons machtige voorsprekers bij zijn hoogheid. Vandaar dat het een bewijs van te weinig nederigheid zou zijn, als men deze middelaars voorbijging en rechtstreeks, zonder aanbeveling, tot zijn heiligheid zou naderen. Men zou dan toch wel weinig eerbied tonen voor een zo verheven en heilige God. Minder waarde zou men hechten aan de Koning der koningen dan aan een aardse koning of prins: deze laatsten immers durft men zonder voorspraak van een vriend niet tegemoet treden.
84
Op grond van de verlossing is de Heer onze voorspreker en middelaar bij God de Vader. Door Hem moeten wij bidden in vereniging met heel de zegevierende en strijdende Kerk. Door Hem hebben wij toegang tot Zijne Majesteit. Zonder op Hem te steunen en met zijn verdiensten omkleed te zijn, mogen wij nooit voor de Vader verschijnen. Wij moeten ons daarmee bekleden zoals de jonge Jakob deed, toen hij met geitenvellen bedekt naar zijn vader Isaak ging om diens zegen te ontvangen.
85
Maar hebben wij geen tussenpersoon nodig bij de middelaar? Zijn wij zuiver genoeg, om ons rechtstreeks en op eigen kracht met Hem te verenigen? Hij is toch God, in alles gelijk aan zijn Vader; dus ook de Allerheiligste, die wij evenveel eerbied verschuldigd zijn. Indien Hij ook al, uit oneindige liefde, als middelaar voor ons borg heeft willen staan bij God, zijn Vader om zijn toorn te kalmeren en onze schuld af te doen, dan is dat nog geen reden om zijn verheven heiligheid met minder eerbied en ontzag te bejegenen. Laten wij dus met de heilige Bernardus zonder aarzelen erkennen, dat wij nog een tussenpersoon nodig hebben bij de middelaar zelf; en dat niemand zo geschikt is voor deze liefdedienst als de ‘goddelijke’ Maria. Door haar immers is Jezus Christus tot ons gekomen; door haar ook moeten wij tot Hem gaan. Indien wij niet rechtstreeks tot Jezus Christus, die God is, durven te naderen uit ontzag voor zijn oneindige grootheid of uit schaamte voor onze nietigheid en zonden, laten we dan gerust de hulp en voorspraak inroepen van onze Moeder Maria. Zij is goed en teder, niet streng of weigerachtig. Zij is niet zo verheven, dat zij ons verblindt met haar schittering. In haar zien wij onze eigen louter menselijke natuur. Zij is niet de zon, die met haar felle straling onze zwakke ogen pijn doet, maar de schone en zachte maan, die haar licht van de zon ontvangt en het zodanig tempert, dat het niet te sterk is voor ons beperkt vermogen. Zij is zo liefdevol: zij zal nooit iemand afwijzen, die haar voorspraak inroept, al is hij nog zulk een groot zondaar. De heiligen zeggen immers, dat men nog nooit, zolang de wereld bestaat, heeft horen beweren, dat iemand die met vertrouwen en volharding tot de heilige Maagd zijn toevlucht had genomen, door haar verstoten werd.
Zij is zo machtig, dat zij nog nooit een weigering heeft gekregen op haar gebeden: zij hoeft maar met haar verzoek voor haar Zoon te verschijnen of dadelijk stemt Hij toe, dadelijk verhoort Hij haar gebed. Hij kan nu eenmaal nooit aan het smeken van zijn zeer heilige Moeder weerstaan, als Hij denkt aan de borsten, die Hem gevoed hebben en aan de schoot, die Hem gedragen heeft.
86
Heel deze gedachtegang is ontleend aan de heilige Bernardus en de heilige Bonaventura. Volgens hen zijn er namelijk drie trappen om tot God op te stijgen. Maria is de eerste trap: het dichtstbij en het gemakkelijkst bereikbaar. Jezus Christus is de tweede, en God de Vader de derde trap. Om tot Jezus te komen, moeten wij naar Maria gaan: Zij is onze middelares door haar voorspraak. Om tot de eeuwige Vader te komen, moeten wij tot Jezus gaan: Hij is onze middelaar door verlossing. Deze rangorde nu wordt volkomen bewaard door de devotie, die ik hierna zal uiteenzetten.
87
VIJFDE WAARHEID
Gezien onze zwakheid en broosheid, is het moeilijk de genaden en schatten, die wij van God ontvangen hebben, in ons te bewaren. Ten eerste. Wij dragen immers deze schat, die kostbaarder is dan hemel en aarde, in broze vaten: Habemus thesaurum istum in vasis fictilibus; in een sterfelijk lichaam, een zwakke, onstandvastige ziel, door het geringste al verward of terneergeslagen.
88
Ten tweede. De duivels, geslepen dieven als zij zijn, proberen ons onverwachts te overvallen, te bestelen en uit te plunderen. Dag en nacht loeren zij op een gunstig ogenblik. Voortdurend gaan ze rond om ons te verslinden en in één moment, door één zonde alles te ontnemen wat wij in vele jaren aan genaden en verdiensten hebben kunnen verwerven. En dit gevaar is werkelijk te vrezen, indien wij hun boosheid en doortraptheid in aanmerking nemen, hun listen en groot aantal. Zie maar eens hoevelen er niet overrompeld, bestolen, uitgeplunderd zijn, die meer begenadigd waren dan wij, deugdzamer, ervarener en verder gevorderd in heiligheid. Hoeveel ceders van de Libanon, hoeveel sterren van het firmament heeft men niet jammerlijk zien neerstorten en in korte tijd alle grootheid en glans verliezen. Vanwaar die onverklaarbare catastrofen? De genade heeft niet ontbroken, want die krijgt iedereen genoeg, maar wel de nederigheid. Die mensen hebben hun krachten overschat. Ze dachten, dat ze in staat waren zelf hun schat te behoeden. In hun zelfvertrouwen steunden zij te veel op zichzelf en meenden, dat hun huis veilig genoeg, hun brandkast sterk genoeg was, om het kostbaar kleinood van de genade te bewaren. Maar juist om dit onmerkbaar zelfvertrouwen, al dachten ze ook alleen op de genade te steunen, liet Gods rechtvaardigheid hen aan hun eigen lot over en belette niet, dat ze bestolen werden. Hadden ze maar de bewonderenswaardige devotie gekend, die ik later zal uitleggen, dan zouden ze hun schat aan een machtige en getrouwe Maagd hebben toevertrouwd. Zij zou het als een plicht van rechtvaardigheid beschouwd hebben, die schat als haar eigen bezit voor hen te bewaren.
89
Ten derde. Het is moeilijk om in de gerechtigheid te volharden wegens de opvallende verdorvenheid van de wereld. De wereld is tegenwoordig zo slecht, dat godsdienstige mensen er bijna onvermijdelijk, zo al geen modderspatten oplopen, dan toch tenminste onder het stof komen. Het is dan ook wel een wonder als iemand zich in die onstuimige stroom weet staande te houden en niet wordt meegesleurd, niet verdrinkt in die stormachtige zee, er niet uitgeplunderd wordt door zeerovers en kapers, niet besmet wordt in die verpeste atmosfeer. Alleen de Maagd, de enige, die trouw bleef aan God en op wie de slang nooit iets vermocht, bewerkt wonderen voor allen, die haar op de juiste manier beminnen.
90
Deze vijf waarheden zijn vooropgesteld.
Het is nu noodzakelijk, meer dan ooit, de ware godsvrucht tot de allerheiligste Maagd uit te kiezen. Er zijn namelijk tegenwoordig meer onechte devoties dan ooit, en licht zou men ze voor echt kunnen houden. De duivel, valsemunter als hij is, geslepen en geroutineerd in het bedrog, heeft al menigeen door een verkeerde godsvrucht tot de allerheiligste Maagd misleid en in het verderf gestort. Van die opgedane duivelse ervaring maakt hij dan ook dagelijks gebruik om nog veel anderen naar de hel te slepen. Daartoe laat hij hen enige gebeden aframmelen en uitwendige praktijken onderhouden; op die manier leidt hij hun aandacht af en doet hij ze bij hun zondig leven indommelen. Gewoonlijk maakt een valse munter alleen maar goud en zilver na, hoogst zelden andere metaalsoorten; dit zou de moeite niet lonen. Zo ook de duivel. Hij vervalst bij voorkeur de devoties tot Jezus en Maria, die tot de heilige Eucharistie en tot de heilige Maagd. Deze beide immers zijn met betrekking tot de andere devoties wat goud en zilver betekenen tussen de overige metalen.
91
Het zal dus ten eerste van het grootste belang zijn, dat we de onechte devoties tot de allerheiligste Maagd leren kennen om ze te kunnen vermijden; en de echte ontdekken om ons die eigen te maken.
Ten tweede moeten wij onderzoeken, welke devotie temidden van zoveel uitingen van ware liefde tot de heilige Maagd de beste is en haar het meest aangenaam, God de grootste glorie verschaft en onszelf het meest heiligt. Op deze devotie zullen wij ons dan gaan toeleggen.
92
Ik onderscheid zeven soorten onechte vereerders van de heilige Maagd en devoties:
1) de kritikasters,
2) de angstvalligen,
3) de oppervlakkigen,
4) de vermetelen,
5) de wispelturigen,
6) de schijnheiligen,
7) de baatzuchtigen.
93
De kritikasters zijn over het algemeen trots op hun geleerdheid, ze doen uit de hoogte en zijn erg ingenomen met hun eigen inzichten. Zij hebben wel enige godsvrucht tot de heilige Maagd, maar ze leveren kritiek op bijna alle oefeningen van godsvrucht tot de heilige Maagd, die eenvoudige mensen op eenvoudige en vrome wijze aan deze goede moeder opdragen; het zijn mensen zonder fantasie. Alle wonderverhalen, door geloofwaardige schrijvers medegedeeld of aan kloosterkronieken ontleend, die van de macht en barmhartigheid van de allerheiligste Maagd getuigen, trekken zij in twijfel. Wanneer zij eenvoudige, nederige mensen zien neerknielen voor een altaar of beeld van de heilige Maagd of soms op de hoek van de straat om daar tot God te bidden, dan bevalt hun dat maar half. Zij beschuldigen hen zelfs van afgoderij, alsof die mensen hout of steen aanbaden. Wat ons betreft, zo zeggen zij, wij houden niet van die uiterlijke devoties. Wij zijn niet zo onnozel om alles te geloven wat er over de heilige Maagd aan verhalen en vertelseltjes wordt opgedist. Wanneer men hun aandacht vestigt op de prachtige lofprijzingen, door de heilige vaders tot de heilige Maagd gericht, dan antwoorden ze: Dat zijn redenaars. Die hebben overdreven. Ofwel ze leggen hun woorden averechts uit. Voor dit soort onechte, hoogmoedige en wereldse vereerders moet men oppassen; ze doen ontzettend veel kwaad aan de godsvrucht tot de allerheiligste Maagd. Want onder het mom alleen de misbruiken ervan te willen bestrijden, vervreemden zij de mensen metterdaad van de devotie zelf.
94
De angstvalligen zijn bang, dat ze de Zoon onteren door de Moeder te vereren en dat de verheffing van de laatste een vernedering voor de eerste betekent. Zij zouden niet dulden, dat men, om de heilige Maagd te huldigen, de alleszins gerechtvaardigde lofprijzingen der heilige vaders gebruikte. Ternauwernood kunnen zij het verdragen wanneer er voor een altaar van Maria meer mensen neerknielen dan voor het heilig Sacrament, alsof het een het ander uitsluit; alsof het gebed tot de heilige Maagd niet even goed een gebed is tot Jezus Christus door haar. Zij willen niet dat, men zo veel over de heilige Maagd spreekt of zo dikwijls tot haar bidt. Hier volgen enige van hun gemeenplaatsen: Waarvoor dienen al die rozenhoedjes, broederschappen en uiterlijke devoties tot de heilige Maagd? Daarachter schuilt heel wat onwetendheid. Op die manier maakt men van onze godsdienst een komedie. Neen, geef mij maar de vereerders van Jezus Christus (ze noemen hem, nota bene, vaak zonder het hoofd te ontbloten). Neem uw toevlucht tot Jezus Christus: Hij is onze enige middelaar. Preek Jezus Christus: dat is tenminste iets degelijks. In deze woorden, die zeker een kern van waarheid bevatten, schuilt een groot gevaar wegens de toepassing ervan om de devotie tot de allerheiligste Maagd tegen te gaan. Het is een sluwe, duivelse listigheid onder de schijn van een groter goed na te streven. Nooit eert men Jezus Christus meer dan wanneer men de allerheiligste Maagd vereert. Want de bedoeling van deze godsvrucht is juist om Jezus Christus beter te eren: we gaan alleen tot haar, zoals men zich op weg begeeft. Inderdaad, men neemt de weg om naar een doel te gaan, en dat is Jezus.
95
De heilige Kerk volgt het voorbeeld van de heilige Geest: Zij groet eerst de heilige Maagd, en daarna Jezus: Benedicta tu in mulieribus, et benedictus fructus ventris tui Jesus. Niet dat de heilige Maagd de meerdere of zelfs maar de gelijke van Jezus Christus is. Dat zou een onduldbare ketterij inhouden. Maar wel dat men, om beter Jezus Christus te verheerlijken, eerst Maria dient te loven. Laten we dus met alle ware vereerders van de heilige Maagd deze onechte, angstvallige vereerders antwoorden: 0 Maria, gij zijt de gezegende onder de vrouwen, en gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot.
96
De oppervlakkigen: voor hen bestaat de hele verering van de allerheiligste Maagd in het verrichten van uiterlijke oefeningen. Zij voelen alleen iets voor de uitwendige kant van deze godsvrucht tot de allerheiligste Maagd, omdat ze de geest van ingekeerdheid niet bezitten. Gauw, gauw raffelen ze een stel rozenhoedjes af, wonen zonder aandacht verschillende heilige Missen bij, lopen zonder devotie mee in processies, worden lid van alle mogelijke broederschappen; maar zij vergeten hun leven te verbeteren, hun hartstochten te beheersen en de deugden van deze zeer heilige Maagd na te volgen. Wat hen aantrekt in deze devotie is het gevoelige ervan, niet het degelijke. Wanneer zij dan ook bij hun oefeningen van godsvrucht geen gevoelige troost gewaar worden, menen zij niets meer te presteren, zien overal iets verkeerds in, houden er ofwel helemaal mee op, ofwel handelen met vlagen. De wereld is vol van dit soort oppervlakkige vereerders. En juist deze mensen staan het meest kritisch tegenover de vromen, die zich op het inwendige als op het wezenlijke toeleggen; al verwaarlozen ook dezen niet de uitwendige houding van ingetogenheid, die noodzakelijk is voor alle waarachtige godsvrucht.
97
De vermetelen zijn zondaars, die zich door hun hartstochten laten meeslepen, of ook wel wereldse mensen die hun hoogmoed, gierigheid, onkuisheid, onmatigheid, toorn, gevloek, kwaadsprekerij, onrechtvaardigheid, enzovoort, onder de schone schijn van christendom en vroomheid tot de heilige Maagd camoufleren. Onder het voorwendsel, dat ze haar vereren, doezelen zij rustig voort in hun slechte gewoonten en doen zij weinig moeite om hun leven te beteren. Deze mensen stellen zich voor, dat God hun zonden wel zal vergeven. Ze zullen niet zonder biecht sterven of verloren gaan, en wel, omdat ze het rozenhoedje bidden, zaterdags vasten, lid zijn van de Broederschap van de heilige Rozenkrans of van het Schapulier of van een Mariacongregatie, het schapulier dragen of het kettinkje van de heilige Maagd, enzovoort. Zeg hun niet, dat dit alles een duivels bedrog is, een gevaarlijke waaghalzerij, goed om ermee in de hel te komen; want zij zullen u niet geloven. God is goed en barmhartig, zeggen ze. Hij heeft ons toch niet geschapen om ons te verdoemen. Iedereen doet weleens iets verkeerds. Maar zij zullen niet zonder biecht sterven. Het is voldoende op zijn sterfbed eerlijk te bekennen, dat men gezondigd heeft. Trouwens, zij vereren de heilige Maagd, dragen het schapulier, bidden iedere dag, trouw en eenvoudig, zeven Onzevaders en zeven Weesgegroeten ter ere van Maria, soms zelfs het rozenhoedje en het officie van de heilige Maagd, vasten, enzovoort. Om hun beweringen kracht bij te zetten en zich nog meer te verblinden, komen ze dan met verhalen, die ze gehoord of ergens gelezen hebben; waar of niet waar, dat doet er niet toe. Volgens die verhalen zouden bepaalde personen, die zonder biecht in doodzonde waren gestorven, maar die tijdens hun leven enige gebeden of oefeningen ter ere van de heilige Maagd verricht hadden, uit de dood zijn opgewekt om nog te kunnen biechten. Ofwel hun ziel bleef door een wonder net zo lang in hun lichaam tot ze hun biecht hadden gesproken. Volgens weer andere verhalen kregen zij van God door de barmhartigheid van de zeer heilige Maagd op hun sterfbed berouw en vergiffenis van hun zonden en kwamen aldus in de hemel. Welnu, datzelfde hopen zij ook.
98
Een dergelijke duivelse vermetelheid kan men onder christenen niet sterk genoeg afkeuren. Wanneer men Jezus Christus toch door zijn zonden kwetst, doorsteekt, kruisigt en meedogenloos beledigt, kan men dan nog volhouden, dat men de heilige Maagd werkelijk liefheeft en eert? Indien Maria uit barmhartigheid dergelijke lieden geregeld liet zalig worden, zou zij de misdaad wettigen en meehelpen haar Zoon te kruisigen en te beledigen. Wie zou zoiets durven denken?
99
Ik beweer, dat iemand, die aldus de verering van de allerheiligste Maagd misbruikt, de heiligste en degelijkste na die tot onze Heer in het heilig Sacrament, een afschuwelijke heiligschennis begaat, en wel de grootste en minst vergeeflijke na die van de onwaardige Communie. Ik geef toe: om waarlijk toegewijd te zijn aan de heilige Maagd is het niet absoluut noodzakelijk, dat men zo heilig is, dat men alle zonden vermijdt, hoe wenselijk dat ook zou zijn. Maar wat men toch op zijn minst mag eisen (let goed op mijn woorden), dat is:
ten eerste: het oprechte voornemen om minstens iedere doodzonde te vermijden, die zowel de Zoon als de moeder beledigt;
ten tweede: dat men zich inspant om niet meer te zondigen;
ten derde: het lidmaatschap van een of andere broederschap, het bidden van de rozenkrans of een ander gebed, vasten op zaterdag, enzovoort.
100
Louis-Marie Grignion de Montfort |
Dat is de methode om een zondaar op wonderlijk doeltreffende wijze tot inkeer te brengen, al is hij nog zo verstokt. En indien mijn lezer zo iemand is, ook al zweeft hij met één voet boven de afgrond, dan zou ik hem dit middel aanraden. Maar dan op voorwaarde, dat hij deze goede praktijken alleen beoefent om van God, op voorspraak van de heilige Maagd, de genade van het berouw en de vergeving van zijn zonden te verkrijgen, en tevens de kracht om zijn slechte gewoonten te overwinnen. Niet om maar rustig in zijn zondige staat voort te leven, ondanks de waarschuwende stem van zijn geweten, het voorbeeld van Jezus Christus en de heiligen, ondanks de voorschriften van het heilig evangelie.
101
De wispelturigen dienen de heilige Maagd nu weer wel, dan weer niet; juist zoals het hun invalt. Ze hebben momenten van vurigheid, maar ook inzinkingen. Vandaag zou men zeggen, dat zij tot alles bereid zijn om haar te dienen, morgen kent men ze niet meer terug. Eerst willen ze alle devoties tot de heilige Maagd tegelijk gaan beoefenen en ze laten zich dan ook bij alle mogelijke broederschappen inschrijven. Maar achteraf komen ze de statuten ervan niet trouw na. Ze zijn net zo veranderlijk als de maan. Vandaar dat Maria hen om hun wispelturigheid evenals de halve maan onder haar voeten vertreedt. Immers ze zijn niet waardig tot de dienaren van die getrouwe Maagd gerekend te worden, want deze zijn trouw en standvastig. Men kan beter niet zoveel gebeden en godvruchtige oefeningen op zich nemen en er wat minder verrichten, maar dan met liefde en volharding, ondanks de duivel, de wereld en het vlees.
102
Er zijn nog andere onechte vereerders van de heilige Maagd, namelijk de schijnheiligen. Deze bedekken hun zonden en slechte gewoonten met de mantel van de getrouwe Maagd, om zo voor de buitenwereld door te gaan voor wat ze niet zijn.
103
Dan zijn er ook nog baatzuchtigen, die hun toevlucht nemen tot de heilige Maagd om een proces te winnen, aan een gevaar te ontsnappen, van een ziekte te genezen of voor iets dergelijks; anders zouden ze niet eens aan Maria denken. Beiden zijn onechte vereerders, onaanvaardbaar voor God en zijn heilige moeder.
104
We mogen er dus wel voor oppassen, dat onze godsvrucht tot Maria niet gerekend moet worden tot die van de onechte vereerders: de kritikasters die niets geloven en op alles iets aan te merken hebben; de angstvalligen, die uit eerbied voor Jezus Christus bang zijn, dat ze de heilige Maagd te veel vereren; de oppervlakkigen wier hele godsvrucht uit louter uitwendige praktijken bestaat; de vermetelen, die devotie tot de heilige Maagd voorwenden en tegelijk wegzinken in hun zonden; de wispelturigen, die in hun lichtzinnigheid telkens weer van oefening veranderen of ze bij de minste bekoring laten varen; de schijnheiligen, die lid worden van broederschappen van de heilige Maagd of er het insigne van dragen om voor deugdzaam door te gaan; tenslotte de baatzuchtigen, die alleen maar tot de heilige Maagd bidden om van hun kwalen bevrijd te worden of tijdelijke goederen te verwerven.
105
Aldus hebben wij de onechte devoties tot de heilige Maagd ontmaskerd en veroordeeld. Nu moeten wij in het kort de echte Mariaverering omschrijven. Deze is:
1) innerlijk,
2) teder,
3) heilig,
4) standvastig,
5) belangeloos.
106
1) De ware godsvrucht tot de heilige Maagd is innerlijk. Ze komt uit de geest, uit het hart. Deze devotie groeit uit de eerbied, die men voor de heilige Maagd voelt, uit de hoge opvatting, die men heeft van haar belangrijke plaats en uit de 107 liefde waarmee men haar bemint.
107
2) Zij is teder: vol vertrouwen in de heilige Maagd, zoals een kind, dat heeft in zijn goede moeder. In grote eenvoud, met overgave en innigheid neemt een vereerder van de heilige Maagd zijn toevlucht tot haar bij al zijn geestelijke en stoffelijke noden. Altijd en overal, in alle omstandigheden bidt hij om de bijstand van zijn moeder: in zijn twijfels, om door haar verlicht, in zijn afdwalingen om door haar weer op het goede pad gebracht te worden. Deze heilige moeder moet hem steunen in de bekoringen, sterken in zijn zwakheid, hem overeind helpen als hij gevallen is. In ogenblikken van ontmoediging zal zij hem weer moed inspreken. Zijn gewetensangsten neemt zij van hem weg en zij troost hem in de kruisen, zorgen en wederwaardigheden van het leven. Kortom, bij alles wat hem naar ziel en lichaam kan overkomen, is Maria steeds zijn toevlucht, zonder dat hij bang hoeft te zijn, dat hij deze goede moeder daarmee lastig valt of Jezus Christus mishaagt.
108
3) De ware godsvrucht tot de heilige Maagd is heilig; ze brengt een ziel ertoe de zonde te vermijden, de deugden van de heilige Maagd na te volgen, vooral haar diepe nederigheid, levendig geloof, blinde gehoorzaamheid, voortdurend gebed, algehele versterving, goddelijke zuiverheid, vurige liefde, heldhaftig geduld, engelachtige zachtmoedigheid en hemelse wijsheid. Dit zijn immers de tien voornaamste deugden van de allerheiligste Maagd.
109
4) De ware godsvrucht tot de heilige Maagd is ook standvastig: ze bevestigt een ziel in het goede en bewerkt, dat zo iemand zijn oefeningen van godsvrucht niet licht achterwege laat. Hij wordt erdoor versterkt in zijn verzet tegen de wereld met haar gebruiken en opvattingen, tegen het vlees met zijn leegtes en driften, tegen de duivel en zijn bekoringen. Een echte vereerder van de heilige Maagd is dan ook allerminst wispelturig, droefgeestig, angstvallig of vreesachtig. Zeker, ook hij struikelt weleens en heeft zijn ogenblikken van dorheid in de devotie. Maar als hij valt, dan steekt hij zijn hand uit naar zijn goede Moeder en staat weer op. En wanneer hij smaak noch gevoelige godsvrucht gewaar wordt, maakt hij zich daarover niet ongerust. De rechtvaardige en trouwe dienaar van Maria leeft immers van het geloof in Jezus en Maria en niet van zijn zintuigelijk gevoel.
110
5) Tenslotte is de ware godsvrucht tot de heilige Maagd belangeloos: onder haar invloed zoekt men niet zichzelf, maar God alleen in zijn heilige moeder. Een echte Mariavereerder dient deze verheven koningin niet uit baatzucht of eigenbelang, niet voor zijn tijdelijk of eeuwig, zijn lichamelijk of geestelijk welzijn, maar uitsluitend, omdat zij waardig is gediend te worden, en God alleen in haar. Hij bemint Maria niet zozeer om de gunsten, die hij van haar ontvangt of verwacht, maar om haar eigen beminnelijkheid. Vandaar dat hij haar even trouw bemint en dient in tegenzin en dorheid als in gevoelige vertroosting en vurigheid. Hij heeft haar evenzeer lief op Calvarië als op de bruiloft van Kana. Met welk een welgevallen en waardering rusten de ogen van God en van zijn heilige Moeder op een vereerder, die aldus de heilige Maagd dient zonder de minste zelfzucht! Maar zelden treft men tegenwoordig zo iemand aan! Juist om te zorgen, dat er voortaan meer dergelijke vereerders komen, ben ik begonnen op schrift te stellen wat ik in mijn missies gedurende vele jaren, bij predikaties en afzonderlijke gesprekken, heb onderwezen.
111
Reeds veel heb ik over de allerheiligste Maagd gezegd en nog meer heb ik over haar te zeggen, maar oneindig veel meer zal ik binnen dit bestek waarin ik een waarachtig Mariavereerder en leerling van Jezus Christus wil vormen, onbesproken laten, ofwel uit onwetendheid en onbekwaamheid, ofwel uit tijdgebrek.
112
Wat zou mijn moeite goed besteed zijn, indien dit boekje terechtkwam in de handen van een welgeaard mens, geboren uit God en Maria, niet uit het bloed noch uit de wil van vlees of man; en indien het hem, door de genade van de heilige Geest, de verhevenheid en waarde zou doen kunnen beseffen van de ware en degelijke godsvrucht tot de allerheiligste Maagd, die ik ga uiteenzetten! Indien ik, als haar geringste kind en slaaf, met mijn zondig bloed iets ertoe zou kunnen bijdragen om de waarheden, die ik ter ere van mijn lieve Moeder en verheven Meesteres neerschrijf, in de harten te prenten, dan zou ik in plaats van inkt dat bloed gebruiken om deze letters te vormen. Ik zou zo iets doen in de hoop edelmoedige zielen te vinden, die, trouw aan de door mij onderwezen devotie, mijn goede Moeder en Meesteres schadeloos stellen voor het verlies, dat zij door mijn ondank en ontrouw heeft geleden.
113
Meer dan ooit voel ik mij aangemoedigd om te geloven en te hopen al wat er diep in mijn hart ligt gegrift en wat ik al sinds jaren van God afsmeek: dat de allerheiligste Maagd vroeg of laat meer kinderen, dienaren en liefdeslaven zal hebben dan ooit en dat hierdoor mijn beminde Meester Jezus Christus meer dan ooit in de harten zal heersen.
114
Ik voorzie het wel: razende dieren komen woedend aanstormen om met hun duivelse tanden dit boekje en hem, die het met behulp van de heilige Geest geschreven heeft, te verscheuren; of het tenminste in de donkere stilte van een kist te verstoppen en aldus onbekend te laten blijven. Zelfs degenen, die het lezen en in praktijk brengen, zullen ze bestoken en vervolgen. Maar wat zou het! Des te beter! Dit vooruitzicht vuurt mij aan, doet mij groot succes verwachten: een machtig legioen van dappere, onverschrokken soldaten van Jezus en Maria, mannen en vrouwen, die de wereld, de duivel, en de bedorven natuur zullen bestrijden in de gevaarvolle tijden, die meer dan ooit op komst zijn.
Qui legit intelligat. Qui potest capere capiat: Wie het leest, moge het verstaan; wie het kan begrijpen, dat hij het begrijpe.
115
Er bestaan verschillende inwendige praktijken van de ware devotie tot de allerheiligste Maagd.
Hier volgen, in het kort, de voornaamste:
1) haar met de hoogste heiligencultus eren als de waardige moeder Gods, met andere woorden haar boven alle andere heiligen hoogschatten en vereren als het meesterwerk van de genade en de eerste na Jezus Christus, waarlijk God en waarlijk mens;
2) haar deugden, voorrechten en daden overwegen;
3) haar grootheid bewonderen;
4) haar zijn liefde bewijzen, haar loven en danken;
5) haar innig aanroepen;
6) zich aan haar opdragen en met haar verenigen;
7) alles doen om haar aangenaam te zijn;
8) al zijn handelingen beginnen, voortzetten en voltooien door haar, in haar, met haar en voor haar om ze aldus te verrichten door Jezus Christus, in Jezus Christus, met Jezus Christus en voor Jezus Christus, ons laatste doel. Op deze laatste oefening zullen we naderhand uitvoeriger terugkomen.
116
De echte godsvrucht tot de heilige Maagd omvat ook verschillende uitwendige praktijken.
Hier volgen de voornaamste:
1) lid worden van een broederschap of vereniging ter ere van Maria;
2) in een kloosterorde of congregatie treden, die ter ere van haar is ingesteld;
3) haar lof verkondigen;
4) ter ere van Maria aalmoezen geven, vasten, geestelijke of lichamelijke verstervingen doen;
5) haar livrei dragen, bijvoorbeeld de rozenkrans of het rozenhoedje, het schapulier of het kettinkje;
6) met aandacht, godsvrucht en ingetogenheid de heilige rozenkrans bidden. Deze bestaat uit vijftien tientjes (tien Weesgegroetjes) ter ere van de vijftien voornaamste mysteries van Jezus Christus. Ook kan men het rozenhoedje van vijf tientjes bidden (dus eenderde van de rozenkrans) waarbij men dan ofwel de vijf blijde geheimen kan nemen (de boodschap, het bezoek, de geboorte, de zuivering en wedervinding in de tempel), ofwel de vijf droeve geheimen (de doodstrijd van Jezus Christus in de hof van olijven, de geseling, de doornenkroning, kruisdraging en kruisiging), ofwel de vijf glorievolle geheimen (de verrijzenis, de hemelvaart, de nederdaling van de heilige Geest op het Pinksterfeest, de tenhemelopneming van de heilige Maagd met ziel en lichaam en haar kroning door de drie personen van de allerheiligste Drie-eenheid). Vervolgens kan men nog een rozenhoedje van zes of zeven tientjes bidden ter ere van de jaren, die de heilige Maagd volgens de traditie op aarde zou hebben geleefd. Dan is er nog het kroontje van de heilige Maagd, samengesteld uit drie Onzevaders en twaalf Weesgegroeten ter ere van haar kroon van twaalf sterren of voorrechten; het officie van de heilige Maagd, zo algemeen in de Kerk aanvaard en gebeden, of de kleine getijden van de heilige Maagd, die de heilige Bonaventura heeft samengesteld om haar te huldigen; deze zijn zo innig devoot, dat men ze niet zonder ontroering kan bidden. Verder wijs ik nog op de veertien Onzevaders en Weesgegroeten ter ere van haar vreugden; of enige andere kerkelijke gebeden, hymnen en liederen als het Salve Regina, het Alma, het Ave Regina Coelorum, het Regina Coeli, naar de verschillende tijden van het liturgisch jaar, of het Ave Maris Stella, O Gloriosa Domina enzovoort, of het Magnificat, of enige andere gebeden, waar de boeken vol van zijn;
7) om Maria te verheerlijken geestelijke liederen zingen of doen zingen;
8) enige malen voor haar knielen of het hoofd buigen. Daarbij kan men bijvoorbeeld ’s morgens zestig of honderdmaal zeggen: Ave Maria virgo fidelis (Wees gegroet Maria, getrouwe Maagd), om van God door haar voorspraak te verkrijgen, dat men gedurende die dag trouw aan zijn genade zal beantwoorden; ’s avonds kan men dan bidden: Ave Maria mater misericordiae: Wees gegroet, Maria, moeder van barmhartigheid, om door haar aan God vergiffenis te vragen voor de zonden van de afgelopen dag;
9) haar broederschappen bevorderen, haar altaren versieren, haar beelden kronen en verfraaien;
10) haar beelden in de processies dragen of doen dragen, er een bij zich hebben als een machtig wapen tegen de duivel;
11) beelden of naamschilden laten maken en die plaatsen in kerken, huizen, boven de toegangspoorten van steden, kerken en woningen;
12) zich op heel speciale en plechtige wijze aan Maria toewijden.
117
Er bestaan nog heel wat meer uitingen van ware devotie tot de allerheiligste Maagd, door de heilige Geest aan vrome mensen ingegeven en zeer nuttig voor onze heiliging. Men kan daarover zeer uitvoerig lezen in het boek van pater Paul Barry SJ: Le Paradis ouvert à Philagie. Deze heeft daarin een groot aantal devoties verzameld, die de heiligen ter ere van de allerheiligste Maagd hebben beoefend en die buitengewoon doeltreffend zijn om de zielen te heiligen, indien ze tenminste naar behoren worden verricht, namelijk:
1) met een goede, een oprechte bedoeling om God te behagen, zich met Jezus Christus als het laatste doel te verenigen en de naaste te stichten; 2) met aandacht, zonder vrijwillige verstrooiingen;
3) met godsvrucht, zonder haast of slordigheid;
4) met ingetogenheid en een eerbiedige, stichtende houding.
118
Na al het voorafgaande verklaar ik met nadruk: ik heb bijna alle boeken over de devotie tot de allerheiligste Maagd gelezen en er met de meest vrome en geleerde mannen van onze tijd vertrouwelijk over gesproken, en toch heb ik geen enkele vorm van godsvrucht tot de heilige Maagd leren kennen, die te vergelijken is met die ik nu ga uiteenzetten. Geen enkele vraagt van een ziel meer offers voor God, ontledigt haar meer van zichzelf en haar eigenliefde, en bewaart haar getrouwer in de genade en de genade in haar; geen devotie, die een ziel inniger en gemakkelijker met Jezus Christus verenigt; kortom geen die God meer verheerlijkt, de mens meer heiligt en de naaste meer voordeel verschaft.
119
Omdat het wezen van deze devotie bestaat in de vorming van het innerlijk, zullen niet alle mensen er evenveel van begrijpen. Enigen, en wel de meesten, zullen bij de uiterlijke kant ervan blijven staan en het daarbij laten. Anderen, een kleine groep, zullen wel tot het inwendige doordringen, maar nog niet hoger dan één trap opklimmen. Wie zal de tweede bestijgen en wie de derde bereiken? Tenslotte: wie zal er bestendig vertoeven? Alleen hij, aan wie de Geest van Jezus Christus dit geheim zal openbaren. Hijzelf zal de heel getrouwe ziel erheen leiden om ze te doen voortgaan van deugd tot deugd, van genade tot genade en van licht tot licht. Hij wil die ziel brengen tot de omvorming van zichzelf in Jezus Christus, tot de volheid van zijn leven op aarde en van zijn glorie in de hemel.
DE VOLMAAKTE TOEWIJDING AAN JEZUS CHRISTUS
120
Onze hele volmaaktheid bestaat hierin, dat wij aan Jezus Christus gelijkvormig worden, ons met Hem verenigen en aan Hem toegewijd zijn. Vandaar dat de beste devotie ontegenzeggelijk die is, welke ons het meest op Jezus Christus doet gelijken, met Hem verenigt en aan Hem toewijdt. Welnu, er is geen schepsel te vinden, dat zo volmaakt op Jezus Christus gelijkt als Maria, zodat ook geen enkele devotie een ziel meer aan de Heer toewijdt en aan Hem gelijkvormig maakt dan de godsvrucht tot de allerheiligste Maagd, zijn heilige Moeder. Hoe meer dus een ziel aan Maria is toegewijd, hoe inniger zij ook aan Jezus Christus toebehoort. De volmaakte toewijding aan Jezus Christus is bijgevolg niets anders dan een volmaakte en volledige toewijding van zichzelf aan de allerheiligste Maagd. En dit is juist de devotie, die ik verkondig. Anders gezegd: het is de volmaakte hernieuwing van beloften en voornemens van het heilig doopsel.
121
Deze devotie bestaat dus in een volledige , overgave van zichzelf aan de allerheiligste Maagd om door haar geheel en al aan Jezus Christus toe te behoren.
Wij moeten haar geven:
1) ons lichaam met al zijn zintuigen en ledematen;
2) onze ziel met al haar vermogens;
3) onze uitwendige goederen, ons aards bezit, zowel heden als in de toekomst;
4) onze inwendige en geestelijke goederen, namelijk onze verdiensten en deugden, onze verleden, tegenwoordige en toekomstige goede werken. Kortom, wij moeten Maria alles geven wat wij bezitten in de orde van de natuur en van de genade, evenals al datgene wat wij later in de orde van de natuur, van de genade en van de glorie nog zullen ontvangen. En dit alles zonder enig voorbehoud, nog niet van een cent, een haar of van de geringste goede daad; en wel voor alle eeuwigheid. Ook moeten wij het Maria schenken zonder enige aanspraak of hoop op een andere beloning voor onze offergave en dienstbaarheid dan de eer, door en in haar aan Jezus Christus te behoren. En dat, zelfs al was deze beminnelijke Meesteres niet, wat zij in werkelijkheid altijd is, de meest vrijgevige en dankbare van alle schepselen.
122
Het is hier de plaats om bij onze goede werken een duidelijk onderscheid te maken tussen de voldoening en de verdienste, met andere woorden de voldoeningswaarde of verkrijgingswaarde en de verdieningswaarde. De voldoenings- of verkrijgingswaarde van een goede daad is die goede daad in zoverre deze voor de zondestraf voldoet of nieuwe genade verkrijgt. De verdienende waarde (of verdienste) is een goed werk in zoverre het de genade en eeuwige glorie verdient. Welnu, door deze toewijding van onszelf aan de allerheiligste Maagd geven wij haar de gehele voldoenings-, verkrijgings- en verdieningswaarde, met andere woorden de voldoeningen en verdiensten van al onze goede werken. Onze verdiensten, genaden en deugden geven wij haar echter, om ze (zoals we later nog zullen uitleggen) voor ons te bewaren, te vermeerderen en te verfraaien; niet om ze aan anderen uit te delen. Immers onze verdiensten, genaden en deugden zijn eigenlijk onmededeelbaar. Alleen Jezus Christus heeft ons zijn verdiensten kunnen meedelen door zich voor ons bij zijn Vader borg te stellen. Onze voldoeningen daarentegen schenken wij Maria wel om ze mede te delen aan wie haar goeddunkt en tot Gods grootste glorie.
123
HIERUIT VOLGT
1) Door deze devotie geeft men aan Jezus Christus op de meest volmaakte manier, immers door de handen van Maria, alles wat men Hem maar geven kan, en veel meer dan bij andere devoties het geval is. Want een andere praktijk schenkt Hem slechts een gedeelte van onze tijd, van onze goede werken, voldoeningen en verdiensten. De devotie, die ik bedoel, doet ons echter alles prijsgeven en toewijden, tot zelfs het recht om over onze inwendige goederen te beschikken en over de voldoeningen, die wij door onze goede werken dagelijks bijwinnen. Zelfs de religieuze professie gaat niet zo ver. Want in de kloosterorden geeft men aan God zijn aardse bezittingen door de gelofte van armoede, zijn lichaam door de gelofte van zuiverheid, zijn vrije wil door de gelofte van gehoorzaamheid, soms ook nog zijn lichamelijke vrijheid door de gelofte van het kloosterslot. Maar men doet geen afstand van het vrije beschikkingsrecht over de waarde van zijn goede werken. Men ontdoet zich niet zoveel mogelijk van het kostbaarste en dierbaarste dat een christen bezit: zijn verdiensten en voldoeningen.
124
2) Wie zich op die manier door Maria vrijwillig aan Jezus Christus heeft toegewijd en opgeofferd, kan dus over de waarde van geen enkel van zijn goede werken meer beschikken. Al zijn lijden, goede gedachten, woorden en werken behoren aan Maria, opdat zij erover beschikke volgens de wil van haar Zoon en tot zijn meerdere eer. Toch komt deze afhankelijkheid volstrekt niet in conflict met onze plichten van staat noch voor het ogenblik, noch later. Neem bijvoorbeeld een priester, die ambtshalve of anderszins de voldoenings- en verkrijgingswaarde van de heilige Mis voor een bepaald iemand moet toepassen. Immers men verricht deze opdracht geheel volgens de door God gestelde orde en de plichten van zijn staat.
125
3) Men wijdt zich tegelijkertijd aan de allerheiligste Maagd en aan Jezus Christus; aan de allerheiligste Maagd als aan het volmaakte middel, door Jezus Christus gekozen om zich met ons te verenigen en ons met Hem; aan de Heer als aan ons laatste doel: onze Verlosser en God, aan wie wij alles te danken hebben wat wij zijn.
126
Zoals ik reeds opmerkte, kan men deze devotie heel gevoeglijk een volmaakte hernieuwing van de beloften en voornemens van het heilig doopsel noemen.
Vóór zijn doopsel immers was iedere christen een slaaf van de duivel: deze hield hem in zijn bezit. Bij het doopsel echter heeft hij, ofwel persoonlijk ofwel bij monde van peter en meter, plechtig verzaakt aan Satan, aan zijn verlokkingen en zijn werken; heeft hij Jezus Christus tot zijn Meester en absolute Heer gekozen, om als liefdeslaaf van Hem afhankelijk te zijn. Welnu, door deze godsvrucht doet men precies hetzelfde: volgens de duidelijke formulering van de toewijding verzaakt men aan de duivel, aan de wereld, aan de zonde en aan zichzelf en levert men zich totaal over aan Jezus Christus door de handen van Maria. Er gebeurt nu zelfs meer dan bij het doopsel; dan immers spreekt men gewoonlijk door de mond van een ander, namelijk van peter en meter; de overgave aan Jezus Christus geschiedt slechts door middel van gevolmachtigden. Maar in deze devotie handelt men persoonlijk, vrijwillig en met kennis van zaken. Bij het doopsel geven we ons ook niet door de handen van Maria aan Jezus Christus, tenminste niet uitdrukkelijk. Ook staan wij Jezus Christus niet de waarde van onze goede werken af; na het doopsel blijven wij geheel vrij om ze op wie ook toe te passen of zelf te behouden. Door deze devotie echter geven we ons uitdrukkelijk door de handen van Maria aan de Heer en staan hem de waarde van al onze handelingen af.
127
De heilige Thomas zegt: Bij het doopsel beloven de mensen te verzaken aan de duivel en zijn verlokkingen: In baptismo vovent homines abrenuntiare diabolo et pompis ejus. Volgens de heilige Augustinus is dit de voornaamste en meest noodzakelijke gelofte: Votum maximum nostrum quo vovimus nos in Christo esse mansuros: Onze grootste belofte waardoor wij beloven bestendig te zijn in Christus. Hetzelfde beweren de Canonisten: Praecipuum votum est quod in baptismate facimus: Onze belangrijkste belofte is die welke we afleggen bij de doop. Maar wie houdt zich aan die voorname gelofte? Wie leeft getrouw volgens de beloften en voornemens van zijn heilig doopsel? Is het niet zo, dat bijna alle christenen verraad plegen aan de trouw, die zij Jezus Christus bij hun doopsel beloofd hebben? Hoe anders deze algemene verslapping te verklaren dan door het feit, dat men de verplichtingen vergeet, die men door de beloften en voornemens van het heilig doopsel op zich heeft genomen; en dat bijna niemand persoonlijk het verbond bekrachtigt, dat hij eens met God gesloten heeft door zijn peter en meter.
128
Vandaar dan ook, dat het concilie van Sens, op last van Lodewijk de Vrome bijeengeroepen om de grote afdwalingen onder de christenen tegen te gaan, als zijn oordeel te kennen gaf, dat de voornaamste oorzaak van dit zedenbederf hierin gezocht moest worden: men was vergeten of besefte niet meer, wat men in het heilig doopsel op zich had genomen. En deze kerkvergadering wist geen beter middel om aan dat groot kwaad een einde te maken, dan de christenen aan te sporen de beloften en voornemens van hun heilig doopsel te hernieuwen.
129
De Catechismus van het Concilie van Trente, de getrouwe tolk van deze heilige vergadering, spoort de pastoors aan, hetzelfde te doen. Zij moeten bij hun parochianen het gelovig besef verlevendigen, dat zij aan de Heer Jezus Christus gebonden zijn en toebehoren als slaven aan hun verlosser en meester. Hier volgt de tekst: Parochus fidelem populum ad eam rationem cohortabitur ut sciat aequissimum esse… nos ipsos, non secus ac mancipia redemptori nostro et domino in perpetuum addicere et consacrare.
130
Wij zien dus dat concilies, kerkvaders en de ondervinding zelf leren, dat het beste middel om de verslapping van de zeden te bestrijden is: de christenen opnieuw bewust maken van de verplichtingen van hun doopsel en hen de beloften en voornemens van het heilig doopsel doen hernieuwen. Is het dan niet redelijk, deze hernieuwing nu op volmaakte manier te doen, namelijk door deze vorm van devotie, deze toewijding aan de Heer door zijn heilige Moeder? Ik zeg: op volmaakte wijze; want om zich aan Jezus toe te wijden, bedient men zich van het allerbeste middel: de allerheiligste Maagd.
131
Men kan niet opwerpen, dat deze devotie een nieuwigheid betekent, ofwel dat ze van weinig belang is.
Nieuw is deze godsvrucht zeker niet, want de concilies, kerkvaders en vele anderen uit vroeger en later tijd spreken over deze toewijding aan de Heer of hernieuwing van de doopbeloften als over een van oudsher beoefende devotie, die zij alle christenen aanbevelen. Dat ze ook niet onbelangrijk is, blijkt wel uit het feit dat de voornaamste bron van zedenbederf en dus van de verdoeming veler christenen haar oorsprong vindt in het vergeten en verwaarlozen van deze praktijk.
132
Een andere opwerping is: deze godsvrucht spoort ons aan, de waarde van al onze goede werken, gebeden, verstervingen en aalmoezen door de handen van de allerheiligste Maagd aan de Heer af te staan; maar dan wordt het ons daardoor onmogelijk gemaakt, de zielen van onze bloedverwanten, vrienden en weldoeners te helpen.
Hierop antwoord ik ten eerste, dat het niet aan te nemen is dat onze vrienden, bloedverwanten en weldoeners de dupe zouden worden van onze onvoorwaardelijke toewijding aan de dienst van de Heer en zijn heilige Moeder. Een dergelijke veronderstelling zou beledigend zijn voor de macht en de goedheid van Jezus en Maria, want zij zullen onze dierbaren heus wel weten bij te staan; ofwel uit onze geringe geestelijke goederen, ofwel langs andere wegen. Vervolgens dit: deze devotie belet ons niet voor anderen, levenden of doden, te bidden, ook al is de toepassing van onze goede werken van de wil van de allerheiligste Maagd afhankelijk. Integendeel, ze doet ons met nog meer vertrouwen bidden. Een rijk man, die al zijn bezittingen aan een machtige vorst heeft afgestaan, om hem groter eer te bewijzen, zal hem toch ook met meer vertrouwen om een aalmoes vragen, wanneer een van zijn vrienden dit zou verzoeken. Die vorst zou zelfs blij zijn, aldus in de gelegenheid te worden gesteld, zijn dankbaarheid te betonen jegens iemand, die zichzelf ontkleed heeft om hem te kleden, zichzelf verarmd heeft om hem te eren. Maar dat geldt ook voor de Heer en de heilige Maagd. Zij zullen zich nooit in dankbaarheid laten overtreffen.
133
Wellicht dat iemand nog het volgende bezwaar oppert: Wanneer ik de hele waarde van mijn goede werken aan de allerheiligste Maagd schenk, zodat zij deze kan toepassen op wie zij wil, dan zal ik misschien lange tijd in het vagevuur moeten lijden. Deze tegenwerping, ingegeven door eigenliefde en onbekendheid met de vrijgevigheid van God en zijn heilige Moeder, weerlegt zichzelf. Een vurig en edelmoedig mens, die de belangen van God boven die van zichzelf stelt en die Hem alles geeft wat hij heeft, zonder voorbehoud, zodat hij onmogelijk nog meer zou kunnen geven, non plus ultra, die alleen maar leeft voor de glorie en het Rijk van Jezus Christus door zijn heilige Moeder en die zich daarvoor geheel opoffert, zou zulk een edelmoedig en vrijgevig iemand in het hiernamaals gestraft worden, omdat hij milddadiger en belangelozer geweest is dan een ander? Integendeel, voor zo iemand zullen de Heer en zijn heilige Moeder, zoals verderop zal blijken, uiterst vrijgevig zijn, zowel in deze als in de andere wereld, in de orde van de natuur, van de genade en van de glorie.
134
Nu moeten wij zo beknopt mogelijk de motieven nagaan, die deze devotie tot aanbeveling strekken, de wonderlijke effecten, die zij in de getrouwe zielen voortbrengt en de praktijken waarmee ze in beoefening wordt gebracht.
135
HET EERSTE MOTIEF
Het eerste motief, dat ons de voortreffelijkheid laat zien van deze toewijding van zichzelf aan Jezus Christus door de handen van Maria.
Geen verhevener taak is er op aarde denkbaar dan de dienst van God. Gods geringste dienaar is rijker, machtiger en edeler dan alle koningen en keizers van deze wereld, indien dezen hem niet dienen. Wat dan wel te denken van de rijkdommen, de macht en de adeldom van een trouw en volmaakt dienaar van God, die totaal, onvoorwaardelijk en naar best vermogen aan zijn dienst is toegewijd? Welnu, de trouwe en liefdevolle slaaf van Jezus in Maria is zulk een volmaakt dienaar; door de handen van zijn heilige Moeder heeft hij zich immers geheel en al verbonden aan de dienst van de Koning der koningen, zonder iets voor zichzelf te behouden. Zo iemand is meer waard dan al het goud van de aarde en de glorie van het firmament.
136
De andere congregaties, verenigingen en broederschappen, ter ere van onze Heer en zijn heilige Moeder opgericht en zo heilzaam voor het christenvolk, verplichten niet, alles zonder voorbehoud af te staan. Er worden alleen bepaalde oefeningen en handelingen voorgeschreven en daarmee heeft men dan aan zijn verplichtingen voldaan. Voor wat, hun andere daden en de rest van hun tijd betreft, worden de leden vrijgelaten. Deze devotie daarentegen vraagt de onvoorwaardelijke overgave aan Jezus en Maria van al zijn gedachten, woorden, daden en lijden, van elk ogenblik van zijn leven. Of men nu waakt of slaapt, eet of drinkt, met iets gewichtigs bezig is of met iets onbelangrijks, steeds kan men dus terecht beweren, in alles aan Jezus en Maria toegewijd te zijn, ook al denkt men er op dat moment niet aan. Dit doet men krachtens de eens verrichte opdracht, als men ze tenminste niet uitdrukkelijk heeft herroepen. Wat een troostende gedachte.
137
Zoals ik reeds eerder opmerkte, bestaat er ook geen enkele andere oefening van godsvrucht, die meer geschikt is om ons te ontdoen van een zeker eigendomsgevoel, dat zich ongemerkt met onze beste handelingen vermengt. Dit is een grote genade, die de goede Jezus verleent om de heldhaftige en onbaatzuchtige daad te belonen waardoor wij Hem, door de handen van zijn heilige Moeder, de gehele waarde van onze goede werken hebben afgestaan. Indien het waar is, dat hij reeds hier op aarde het honderdvoudige schenkt aan wie uit liefde tot Hem hun uitwendige, tijdelijke en vergankelijke goederen prijsgeven, wat dan wel te denken van het honderdvoud, dat Hij geven zal aan wie Hem zelfs zijn inwendige en geestelijke goederen opoffert.
138
Jezus, onze grote Vriend, heeft zich zonder voorbehoud aan ons gegeven met lichaam en ziel, met zijn deugden, genaden en verdiensten. Se toto totum me comparavit: Hij heeft mij geheel voor zich gewonnen door zich geheel aan mij te schenken, zegt de heilige Bernardus. Is het dan niet eenvoudig een zaak van rechtvaardigheid en dankbaarheid, dat ook wij Hem geven alwat wij Hem geven kunnen? Hij is het eerst vrijgevig geweest jegens ons, laten wij het op onze beurt zijn jegens Hem. Dan zal Hij van zijn kant zich weer vrijgeviger tonen jegens ons bij ons leven en sterven en gedurende de hele eeuwigheid: Cum liberali liberalis erit.
139
HET TWEEDE MOTIEF
Het tweede motief is, dat het passend is in zichzelf en voordelig voor de christen zich door deze oefening van godsvrucht geheel aan de allerheiligste Maagd te wijden, om des te inniger aan Jezus Christus toe te behoren.
Deze goede Meester heeft het niet beneden zijn waardigheid geacht zich als een gevangene en liefdevolle slaaf in de schoot van de heilige Maagd op te sluiten en haar gedurende dertig jaren onderdanig en gehoorzaam te zijn. Bij dit geheim, ik herhaal het, staat het menselijk verstand stil, wanneer het ernstig de handelwijze van de mensgeworden Wijsheid overweegt. Deze Wijsheid heeft zich niet rechtstreeks aan de mensen willen schenken, al had zij dit kunnen doen, maar door de allerheiligste Maagd. Niet als volwassene is zij ter wereld willen komen, op niemands hulp aangewezen, maar als een arm, klein kind, dat door zijn heilige moeder verzorgd en gevoed moest worden. Deze oneindige Wijsheid in haar onmetelijk verlangen naar de verheerlijking van de Vader en de verlossing van de mensen, heeft hiertoe geen beter en eenvoudiger middel gevonden dan de totale onderwerping aan de allerheiligste Maagd. En dat niet alleen gedurende de eerste acht, tien of vijftien levensjaren, zoals andere kinderen, maar gedurende dertig jaren. En door zich al die jaren aan de allerheiligste Maagd te onderwerpen en van haar afhankelijk te zijn, heeft de Wijsheid zijn Vader meer verheerlijkt dan indien zij die dertig jaar had mogen gebruiken om wonderen te doen, over heel de wereld te preken en alle mensen te bekeren. Anders zou zij dit toch gedaan hebben. Wat bewijst men God dus grote eer, wanneer men zich op het voorbeeld van Jezus onderwerpt aan Maria.
Zouden wij dan, met zulk een duidelijk en overbekend voorbeeld voor ogen, nog zo dwaas zijn te geloven, dat we tot verheerlijking van God een beter en eenvoudiger middel kunnen vinden dan de onderwerping aan Maria, zoals haar Zoon ons dat heeft voorgedaan?
140
Om te bewijzen, dat wij van de allerheiligste Maagd afhankelijk moeten zijn, zou ik hier in herinnering willen brengen, wat ik hierboven geschreven heb over het voorbeeld, dat Vader, Zoon en heilige Geest ons in dit opzicht gegeven hebben. Door haar alleen heeft God, de Vader ons zijn Zoon geschonken en blijft Hij Hem schenken; door haar alleen verwekt Hij zich kinderen en deelt Hij zijn genaden uit. God, de Zoon werd alleen door Maria voor heel de wereld gevormd en nog dagelijks wordt Hij door haar alleen gevormd en voortgebracht in vereniging met de heilige Geest; en door haar alleen deelt Hij zijn verdiensten aan anderen mee. De heilige Geest heeft Jezus Christus slechts door haar gevormd; door haar alleen vormt Hij de ledematen van zijn mystiek Lichaam; slechts door haar bemiddeling verleent Hij zijn gaven, en gunsten. Het zou toch een bewijs van uiterste verblinding zijn, indien wij na zo vele en zo dringende voorbeelden van de heilige Drie-eenheid, Maria nog zouden voorbijgaan, ons niet aan haar zouden toewijden en niet in afhankelijkheid van haar tot God zouden gaan om ons aan hem op te offeren.
141
Om mijn beweringen te staven, laat ik hier enige Latijnse citaten uit de vaders volgen.
Duo filii Mariae sunt, homo Deus et homo purus; unius corporaliter et alterius spiritualiter Mater est Maria (heilige Bonaventura en Origenes): Maria heeft twee zonen: een Godmens en een louter mens. Van de eerste is zij Moeder naar het lichaam, van de tweede naar de geest.
Haec est voluntas Dei, qui totum nos voluit habere per Mariam; ac proinde si quid spei, si quid gratiae, si quid salutis, ab ea noverimus redundare (de heilige Bernardus): Dit is de wil van God, die gewild heeft, dat wij alles ontvangen door Maria. Als wij dus iets van hoop, iets van genade, iets van heil bezitten, weten we, dat dit van haar doorstroomt naar ons.
Omnia dona, virtutes et gratiae ipsius Spiritus Sancti, quibus vult, quando vult, quomodo vult en quantum vult, per ipsius manus administrantur (de heilige Bernardinus): Alle gaven, deugden en genaden van de heilige Geest worden door haar handen uitgedeeld aan wie zij wil, wanneer zij wil, zoals zij wil en zoveel zij wil.
Qui indignus eras cui daretur, datum est Mariae, ut per eam acciperes quidquid haberes (de heilige Bernardus): Alles werd aan Maria gegeven, opdat gij door haar zoudt ontvangen alwat ge ooit bezit: zelf waart ge dat niet waardig.
142
De heilige Bernardus zegt, dat God zijn genaden aan Maria heeft toevertrouwd, omdat Hij wel wist, dat wij niet waardig waren ze rechtstreeks uit zijn handen te ontvangen. Zo verkrijgen wij dus door haar al wat Hij ons geven wil. Van de andere kant beschouwt God het als een bijzonder eerbewijs, wanneer Hij door de handen van Maria de dank, eerbied en liefde ondervindt die wij Hem voor zijn weldaden verschuldigd zijn. Het is dus alleszins passend, dat wij de handelwijze van God navolgen. Dan keert de genade tot de gever ervan terug langs hetzelfde kanaal waardoor ze ons is toegevloeid: Ut eodem alveo ad largitorem gratia redeat quo fluxit. Aldus wederom de heilige Bernardus.
Welnu, dit gebeurt juist door deze devotie: aan de allerheiligste Maagd wordt al wat wij zijn en bezitten, opgedragen en toegewijd, opdat de Heer door haar bemiddeling de verschuldigde dank en glorie ontvangt. Zelf achten wij ons niet in staat om waardig tot zijn oneindige Majesteit te naderen. Daarom bedienen wij ons van de tussenkomst van de allerheiligste Maagd.
143
Het is bovendien een uiting van diepe nederigheid, en dat is een deugd waarvan God bovenal houdt. Wie zich verheft, haalt God omlaag; maar wie zich vernedert, verheerlijkt Hem. God weerstaat de hoogmoedigen, maar aan de nederigen verleent hij zijn genade. Indien u ootmoedig uzelf onwaardig acht om voor Hem te verschijnen en tot Hem te naderen, dan daalt Hij neer tot u en vernedert zich om tot u te komen, in u zijn genoegen te stellen en u te verheffen ondanks uzelf. Maar het tegenovergestelde gebeurt wanneer iemand vrijpostig, zonder middelaar, tot God nadert. Dan vlucht Hij weg en kan men Hem niet bereiken. God houdt toch zoveel van de ootmoed van het hart! En dat is het juist waartoe deze devotie ons brengt; ze leert ons nooit op eigen kracht tot de Heer te naderen, al is Hij nog zo zachtmoedig en barmhartig, maar altijd van de bemiddeling van de heilige Maagd gebruik te maken. En dat, zowel om voor God te verschijnen als om tot Hem te spreken, Hem te naderen, iets aan te bieden of ons met Hem te verenigen en aan Hem toe te wijden.
144
DERDE MOTIEF
1) De allerheiligste Maagd is een zachtmoedige en barmhartige Moeder, die zich nooit in liefde en vrijgevigheid laat overtreffen. Bemerkt zij, dat men zich, om haar te eren en te dienen, geheel aan haar overlevert, zich ontdoet van het dierbaarste, dat men bezit, om er haar mee te tooien, dan geeft ook zij zich totaal en op onzegbare wijze aan wie haar alles geeft. Zo iemand laat zij wegzinken in de afgrond van haar genaden, tooit hem met haar verdiensten, geeft hem haar sterkte tot steun en haar; licht tot klaarheid. Met haar liefde doet zij hem ontvlammen en haar deugden deelt zij hem mee: haar nederigheid, geloof, zuiverheid, enzovoort. Zij wordt zijn berg, zijn aanvulling en zijn dierbaar alles bij Jezus. Hij heeft zich geheel aan Maria gewijd en Maria aan Hem. Daarom mag men ook van deze volmaakte dienaar en Zoon van Maria zeggen, wat de heilige Johannes, evangelist, van zichzelf zegt: dat hij de allerheiligste Maagd tot zijn enig bezit heeft genomen: Accepit eam discipulus in sua.
145
Hierdoor groeit er in zijn ziel, als hij tenminste trouw blijft, een diep gevoel van wantrouwen, verachting en haat jegens zichzelf, en van vertrouwen en overgave ten opzichte van de heilige Maagd, zijn goede Meesteres. Hij steunt niet meer, zoals vroeger, op zijn eigen gesteltenissen, bedoelingen, verdiensten, deugden en goede werken, want deze heeft hij door zijn goede Moeder volledig afgestaan aan Jezus Christus. Hij heeft dus nog één schat, die alles bevat en die niet meer bij hemzelf berust: Maria.
Aldus nadert hij de Heer zonder vrees of angstvalligheid en bidt hij met veel vertrouwen. Ook kan hij zich volledig verenigen met de gevoelens van de vrome en geleerde abt Rupertus, wanneer deze, met een toespeling op de overwinning van Jakob op de engel, deze welgekozen woorden richt tot de allerheiligste Maagd: 0 Maria, mijn Vorstin, onbevlekte Moeder van een Godmens, Jezus Christus, ik zou met die man, het goddelijk Woord, willen strijden: niet met mijn verdiensten gewapend, maar met de uwe: 0 domina, Dei genitrix, Maria, et incorrupta mater Dei et hominis, non meis, sed tuis armatus meritis, cum isto viro, scilicet verbo Dei, luctari cupio.
Hoe machtig en sterk voor het aanschijn van Jezus Christus is hij, die gewapend is met de verdiensten en de voorspraak van de waardige Godsmoeder. Zij immers, zegt de heilige Augustinus, heeft door haar liefde de Almachtige overwonnen.
146
2) Omdat men door deze devotie al zijn goede werken aan de Heer opdraagt door de handen van zijn heilige Moeder, worden ze door die goede Meesteres gezuiverd en verfraaid, en doet zij ze door haar Zoon aanvaarden.
1) Zij zuivert die goede werken helemaal van de smet van de eigenliefde en van de onmerkbare gehechtheid aan het geschapene, die onze beste handelingen ongemerkt binnendringt. Nauwelijks bevinden zij zich in haar zuivere en werkzame handen, handen, die nooit bezoedeld of werkeloos zijn geweest en die alles zuiveren wat ze aanraken, of het geschenk, dat wij haar aanbieden wordt erdoor gereinigd van alle mogelijk bederf of gebrek.
147
2) Zij verfraait die werken door ze met haar deugden en verdiensten te sieren. Stel u voor, dat een boer, om de vriendschap en welwillendheid van de koning te winnen, naar de koningin stapt en haar zijn hele rijkdom, een appel, aanbiedt opdat zij die appel aan de koning overhandigt. De koningin neemt dat armzalig geschenkje van de landbouwer aan, legt die appel midden op een grote, prachtige gouden schaal en biedt hem zo de koning aan, uit naam van die boer. Dan wordt die appel, op zichzelf nu niet bepaald de moeite waard om aan een koning te worden geschonken, een geschenk, Zijne Majesteit waardig, wegens de gouden schaal waarop hij ligt en wegens de persoon, die hem aanbiedt.
148
3) Zij biedt Jezus Christus die goede werken aan, want uiteindelijk houdt zij niets voor zichzelf van wat men haar overhandigt. Alles zendt zij trouw door naar Jezus. Wanneer men haar iets geeft, geeft men het noodzakelijkerwijs aan Jezus. Wanneer men haar looft en verheerlijkt, dan looft en verheerlijkt zij onmiddellijk haar Jezus. Nu, evenals vroeger, toen Elisabet haar zalig prees, zingt Maria als men haar zegent en looft: Magnificat anima mea Dominum: Mijn ziel prijst groot de Heer.
149
4) Zij zorgt ervoor, dat Jezus die goede werken aanneemt, ook al is het maar een gering en armoedig geschenk voor die Heilige der heiligen en die Koning der koningen. Biedt men Jezus iets uit zichzelf aan, steunend op eigen toeleg en gesteldheid, dan onderzoekt Jezus het geschenk en vaak wijst Hij het af, omdat de smetten van de eigenliefde eraan kleven. Zo verwierp God de offers van de Joden, die geheel en al uit hun eigen wil voortkwamen. Wanneer men Hem echter iets door de zuivere en maagdelijke handen van zijn geliefde aanbiedt, dan tast men Jezus, als ik het zo mag uitdrukken, in zijn zwak. Dan let Hij niet zozeer op het geschenk zelf als wel op zijn goede Moeder, die het overhandigt. Niet zozeer de herkomst ervan trekt zijn aandacht, maar veeleer de persoon, die het Hem ter hand stelt. Aldus bewerkt Maria, die door haar Zoon nooit wordt afgewezen, maar steeds welwillend ontvangen, dat al wat zij Hem aanbiedt, of het nu groot is of klein, door Zijne Majesteit met welgevallen wordt aanvaard. Het is al voldoende, dat Maria het geeft, en Jezus neemt het genadig in ontvangst. De heilige Bernardus gaf dan ook aan allen, die hij geestelijke leiding gaf deze gewichtige raad: Wilt u God iets ten geschenke geven, doe het dan toch door de zeer lieflijke en waardige handen van Maria, als u tenminste niet afgewezen wilt worden: Modicum quod offerre desideras, manibus Mariae offerendum tradere cura, si non vis sustinere repulsam (de heilige Bernardus).
150
Louis-Marie Grignion de Montfort |
Zoals wij gezien hebben, geeft de natuur zelf de eenvoudige mensen deze handelwijze jegens hun meerderen in. Waarom zou de genade er ons dan niet toe brengen om hetzelfde te doen jegens God? Deze is immers oneindig boven ons verheven en voor Hem zijn wij nog minder dan een stofdeeltje. Temeer omdat wij toch een Voorspreekster hebben, zo machtig, dat zij nog nooit een weigering ondervond, zo ervaren, dat zij niemand verstoot, hoe klein en zondig hij ook was.
Later zal ik in de geschiedenis van Jakob en Rebekka de waarachtige voorafbeelding van deze waarheden uiteenzetten.
151
VIERDE MOTIEF
Wanneer deze devotie trouw beoefend wordt, is ze een uitstekend middel om de waarde van al onze goede werken tot Gods grootste glorie te doen strekken. Niemand bijna handelt met dit edel doel, ofschoon men ertoe verplicht is. Dit komt, ofwel doordat men niet weet waarin die meerdere eer van God gelegen is, ofwel doordat men deze niet wil. Maar de allerheiligste Maagd, aan wie men de waarde en de verdienste van zijn goede werken afstaat, weet zeer goed waarin Gods grootste eer bestaat en haar hele streven is daarop gericht. Dus kan een volmaakte slaaf van deze goede meesteres, wanneer hij zich op boven beschreven wijze aan haar heeft toegewijd, met alle vrijmoedigheid verklaren, dat de waarde van al zijn gedachten, woorden en werken, tot Gods grootste eer en glorie wordt aangewend. Dit, zolang hij zijn opdracht niet uitdrukkelijk herroept. Is er iets troostrijkers denkbaar voor iemand, die God met een zuivere en belangeloze liefde bemint en die de eer en de belangen van God hoger schat dan de zijne?
152
VIJFDE MOTIEF
Deze vorm van Mariaverering is een gemakkelijke, korte, volmaakte en veilige weg om tot de vereniging met de Heer te komen; en hierin bestaat de volmaaktheid van een christen.
1) Het is een gemakkelijke weg. Jezus Christus heeft hem gebaand, toen Hij tot ons kwam: op deze weg bevindt zich geen enkele hindernis, die ons zou beletten bij Hem te komen. We kunnen weliswaar langs andere wegen tot de goddelijke vereniging geraken. Maar dan zullen we veel meer te lijden hebben, en op onverwachte wijze aan onszelf moeten afsterven. Wij zullen veel meer zwarigheden ondervinden en die slechts met grote moeite overwinnen. Door donkere nachten zullen wij heen moeten, door ongewone worstelingen en doodsangsten, over steile bergen, door scherpe doornen en afschrikwekkende woestijnen. Maar over Maria’s weg gaat het zachter en rustiger. Ook hier moet wel hevig gevochten worden en zijn er grote moeilijkheden te overwinnen, maar die goede moeder en meesteres blijft toch dicht in de nabijheid van haar trouwe dienaren. Zij wil hen verlichten in de donkere uren, zekerheid schenken in hun twijfels, bemoedigen in hun angsten, steunen in hun strijd en moeilijkheden. Vandaar dat deze maagdelijke weg om Jezus te vinden in feite een weg van rozen en honing is, in vergelijking met de andere wegen. Enige heiligen, echter niet velen, hebben die zachte weg bewandeld om tot Jezus Christus te gaan; bijvoorbeeld de heilige Ephrem, Johannes Damascenus, Bernardus, Bernardinus, Bonaventura, Franciscus van Sales enzovoort. Immers de heilige Geest, de getrouwe Bruidegom van Maria, heeft hun die weg door een bijzondere genade aangewezen. De andere heiligen, veel meer in getal, hebben de allerheiligste Maagd wel allen vereerd, maar deze weg hebben zij niet of hoogst zelden betreden. Daardoor hebben zij ook zwaarder en gevaarlijker beproevingen doorstaan.
153
Maar hoe komt het dan, zal een trouwe dienaar van Maria opwerpen, dat de trouwe dienaren van deze goede Moeder zo vaak te lijden hebben, zelfs nog meer dan anderen, die haar niet zo innig zijn toegewijd? Ze worden tegengesproken, vervolgd, belasterd en niet geduld. Ofwel ze trekken door inwendige duisternis en woestijnen, waar geen druppeltje hemelse dauw te bespeuren valt. Als deze Mariadevotie de weg naar Jezus Christus gemakkelijker maakt, hoe is het dan te verklaren, dat zij het meest gekruisigd worden?
154
Hierop antwoord ik het volgende: Inderdaad krijgen de meest getrouwe vereerders van de heilige Maagd, juist omdat zij hen bijzonder liefheeft, de grootste genaden en hemelse gunsten: de kruisen. Maar ik houd tevens vol, dat de dienaren van Maria die kruisen met meer gemak, verdiensten en glorie dragen. Wat een ander duizendmaal zou tegenhouden of doen vallen, dat weerhoudt hen niet één keer, doet hen zelfs vooruitgaan. Want deze goede Moeder, geheel vervuld van genade en de zalving van de heilige Geest, verzacht alle lijden dat zij hun toedeelt, met de liefdevolle goedheid van een Moeder en de zalving van de zuivere liefde. Zo komt het, dat zij alle bitterheden vol vreugde slikken als gekonfijte vruchten en ik geloof niet, dat iemand, die godvruchtig en deugdzaam wil leven in Jezus Christus, en die dus vervolging moet lijden en dagelijks zijn kruis opnemen, ooit met vreugde en volharding zware kruisen zal dragen zonder tedere devotie tot de heilige Maagd, die het lijden verzacht. Evenmin als iemand zonder grote zelfoverwinning, en dat zal hij niet lang volhouden, groene, niet-gekonfijte vruchten zal eten.
155
2) Deze devotie tot de allerheiligste Maagd is een korte weg om Jezus Christus te ontmoeten; want men verdwaalt er niet en men gaat er ook, naar ik zo-even uiteenzette, met meer vreugde en gemak, en dus met meer snelheid vooruit. In een korte tijd van onderworpenheid aan Maria en afhankelijkheid aan haar vordert men meer dan in lange jaren van eigenwilligheid en zelfvertrouwen. Immers de mens, die gehoorzaam en onderworpen is aan de ‘goddelijke’ Maria, zal schitterende overwinningen over zijn vijand bezingen. Zeker, ze zullen hem willen tegenhouden, zelfs proberen hem te doen achteruitgaan of vallen. Maar dankzij de steun, hulp en leiding van Maria zal hij zonder te vallen, terug te deinzen of zelfs maar vaart te verminderen, met reuzenschreden tot Jezus Christus naderen. En wel, langs dezelfde weg waarlangs Jezus Christus, naar er geschreven staat, met reuzenschreden en in korte tijd tot ons is gekomen.
156
Waarom, denkt u, heeft Jezus Christus maar zo korte tijd op aarde geleefd, en de weinige jaren dat Hij er geleefd heeft, bijna geheel in onderdanige gehoorzaamheid aan zijn Moeder doorgebracht? Omdat Hij, in korte tijd volgroeid, lang heeft geleefd, zelfs nog langer dan Adam wiens verliezen Hij kwam goedmaken en die meer dan negenhonderd jaar is geworden. Jezus Christus heeft lang geleefd, want om te gehoorzamen aan God, zijn Vader, is Hij geheel onderdanig geweest aan zijn heilige Moeder en innig met haar verenigd. Immers:
1) de heilige Geest zegt, dat wie zijn Moeder eert, gelijkt op iemand, die schatten vergaart. Met andere woorden, wanneer onze verering voor Maria, zijn Moeder, zo groot is, dat wij ons aan haar onderwerpen en haar in alles gehoorzamen, dan zullen wij zeer rijk worden. Want met deze steen der wijzen verzamelen wij dagelijks schatten: Qui honorat matrem, quasi qui thesaurizat.
2) Volgens een geestelijke verklaring van dit woord van de heilige Geest: Senectus mea in misericordia uberi: Mijn ouderdom bevindt zich in de barmhartige schoot, mogen wij hier aan de schoot van Maria denken. Deze heeft immers een volmaakte mens omsloten en gebaard. Die het heelal niet kon omvatten, heeft zij onder het hart gedragen. Daarom durf ik beweren, dat binnen de schoot van Maria jonge mensen de rijpheid van ouderen ontvangen in verlichting en heiligheid, ervaring en wijsheid. In weinig jaren bereiken zij de leeftijd van de volwassen Jezus Christus.
157
3) Deze devotie tot de allerheiligste Maagd is een volmaakte weg om tot Jezus Christus te gaan en zich met Hem te verenigen. De ‘goddelijke’ Maria is immers de volmaakste en heiligste van alle loutere schepselen. Bovendien heeft Jezus Christus, die toch op volmaakte wijze tot ons gekomen is, geen andere weg gekozen voor zijn grote en wonderlijke reis. De Allerhoogste, de Onvatbare, de, Ongenaakbare, Hij die Is, wilde komen tot ons, nietige aardwormen, die niets zijn. Hoe is dat geschied? De Allerhoogste is op volmaakte en goddelijke wijze tot ons neergedaald: door de ootmoedige Maria. Daarbij verloor Hij niets van zijn godheid en heiligheid. De allerkleinsten moeten door Maria, op volmaakte en goddelijke wijze opstijgen tot de Allerhoogste. Dan hebben zij niets te vrezen. De Onvatbare heeft zich door de kleine Maria volkomen laten omvatten en omsluiten, zonder iets van zijn onmetelijkheid prijs te geven. Wij ook moeten ons door de kleine Maria helemaal laten omsluiten en geleiden, zonder enig voorbehoud. De Ongenaakbare is ons nabij gekomen: door Maria heeft Hij zich innig, volmaakt en zelfs persoonlijk met onze mensheid verenigd. Toch ging daarmee niets van zijn Majesteit verloren. Ook wij moeten door Maria tot God naderen en ons volledig en innig met Zijne Majesteit verenigen zonder vrees verstoten te worden. Tenslotte: namelijk Hij die Is, wilde komen tot hetgeen niet is, opdat hetgeen niet is, God zou worden ofwel hij die is. God heeft dit op de meest voortreffelijke manier gedaan, namelijk door zich geheel aan de jeugdige Maagd Maria over te geven en te onderwerpen. Toch hield Hij in de tijd niet op te zijn: Hij die Is van alle eeuwigheid. Evenzo kunnen wij, ondanks onze nietswaardigheid, met de hulp van Maria gelijkvormig worden aan God: door de genade en de glorie. Wij dienen daartoe onszelf zo volmaakt en volledig aan haar over te leveren, dat wij uit onszelf niets meer zijn, maar alles in Maria. Geen gevaar voor vergissing.
158
Laat iemand een nieuwe weg naar Jezus Christus banen. Hij mag die weg plaveien met alle verdiensten van de zaligen, versieren met al hun heldhaftige deugden, verlichten en verfraaien met alle luister en pracht van de engelen. Laat alle engelen en heiligen er vertoeven om hen, die deze weg bewandelen willen, te leiden, te verdedigen en te ondersteunen. En toch, met de grootste stelligheid durf ik te beweren, en volkomen terecht: boven die zo voortreffelijke weg zou ik de onbevlekte weg van Maria verkiezen: Posui immaculatam viam meam: een baan, een weg, zonder de minste smeur of smet, zonder erfzonde of persoonlijke zonde, zonder schaduw of duisternis. En wanneer mijn beminnelijke Jezus, zoals zeker is, een tweede maal in zijn glorie naar de aarde zal komen om er te heersen, dan zal Hij geen andere reisroute nemen dan de ‘goddelijke’ Maagd Maria, door wie Hij de eerste keer zo veilig en volmaakt gekomen is. Het verschil tussen beide komsten is alleen hierin gelegen, dat de eerste geheim en verborgen plaatsgreep, terwijl de tweede glorierijk en schitterend zal zijn. Maar alle twee zijn ze volmaakt, omdat beide door Maria geschieden. Jammer genoeg wordt dit geheim niet begrepen: Hic taceat omnis lingua: Hier verstomt elke taal.
159
4) Deze godsvrucht tot de allerheiligste Maagd is ook een veilige weg om tot Jezus Christus te gaan, ons met Hem te verenigen en aldus tot volmaaktheid te komen.
1) De door mij gepredikte devotie is niet nieuw. Boudon (onlangs in roep van heiligheid gestorven) zegt in zijn boek over deze godsvrucht, dat ze wel zo oud is, dat men de oorsprong ervan niet met zekerheid kan bepalen. Vast staat evenwel, dat de sporen ervan sedert meer dan zeven eeuwen in de Kerk worden aangetroffen. Een van de eersten, die deze devotie in Frankrijk openlijk beoefend hebben, is de heilige Odilo, abt van Cluny die leefde rond het jaar 1040. Aldus vinden wij het in de levensbeschrijving vermeld.
Kardinaal Petrus Damiani vertelt, dat zijn broer, de zalige Marinus, zich in 1076 op de volgende, wel zeer stichtende manier, in tegenwoordigheid van zijn biechtvader als slaaf aan de allerheiligste Maagd toewijdde: hij deed een koord om de hals, geselde zich en legde op het altaar een som geld neer; dit alles om zijn innige toewijding aan de heilige Maagd tot uitdrukking te brengen. En hij beoefende deze devotie zijn leven lang zo getrouw, dat hij bij zijn dood door het bezoek van zijn goede Meesteres getroost mocht worden. Persoonlijk beloofde zij hem toen de hemel als beloning voor zijn diensten.
Caesarius Bollandus maakt melding van een beroemde ridder, Walter van Bierbeek, nauw verwant aan de hertogen van Leuven. Deze ridder verrichtte zijn toewijding aan de heilige Maagd omstreeks 1300.
Tot aan de zeventiende eeuw werd deze godsvrucht door velen afzonderlijk beoefend. Daarna raakte ze algemeen bekend.
160
Pater Simon de Roias, van de orde van de heilige Drie-eenheid (ook wel genoemd: Tot vrijkoping der slaven), hofprediker van koning Filips III, verspreidde deze devotie in heel Spanje en Duitsland. Van Gregorius XV verkreeg hij, op aandringen van Filips III, rijke aflaten voor de beoefenaars ervan. Pater de Los-Rios, augustijn, deed zijn uiterste best om samen met zijn boezemvriend pater de Roias, door woord en geschrift deze godsvrucht ingang te doen vinden in Spanje en Duitsland. Hij schreef een lijvig boek: Hierarchia Mariana, waarin hij met evenveel vroomheid als geleerdheid de oudheid, voortreffelijkheid en degelijkheid van deze devotie uiteenzet. In Italië, Sicilië en Savoye werd ze verspreid door de Theatijnen.
161
De weleerwaarde pater Stanislaus Phoenicius, jezuïet, deed deze devotie op wonderlijke wijze kennen in Polen. In het zo-even genoemde boek van de Los-Rios vinden wij de namen vermeld van prinsen, prinsessen, bisschoppen en kardinalen uit allerlei koninkrijken, die deze godsvrucht in beoefening hebben gebracht.
De eerwaarde pater Cornelius a Lapide, geacht zowel om zijn vroomheid als om zijn grondige wetenschap, kreeg van verschillende bisschoppen en theologen opdracht om de devotie te onderzoeken. Na rijp beraad prees hij ze aan op een wijze, als men van een godvruchtig man kan verwachten. En verschillende grote mannen volgden zijn voorbeeld.
De paters jezuïeten, vol ijver als ze altijd zijn om de allerheiligste Maagd te dienen, boden uit naam van de Keulse congreganisten, de toenmalige Aartsbisschop van Keulen, hertog Ferdinand van Beieren, een kleine verhandeling aan over deze godsvrucht. Deze bisschop keurde het boekje goed en gaf verlof het te laten drukken. Tevens spoorde hij alle pastoors en kloosterlingen van zijn diocees aan, deze degelijke devotie zoveel mogelijk te verspreiden.
162
Kardinaal de Bérulle, wiens nagedachtenis door heel Frankrijk in ere is, toonde zich een van de ijverigsten om deze godsvrucht hier te verbreiden, ondanks alle laster en vervolging, door kritikasters en vrijdenkers tegen hem ingebracht. Ze beschuldigden hem van nieuwlichterij en bijgeloof, en gaven een smaadschrift tegen hem uit. Zij, of liever de duivel met hun hulp, bedienden zich van duizend listen om de verspreiding van deze devotie in Frankrijk tegen te gaan. Maar deze voortreffelijke en heilige man beantwoordde hun laster slechts met zijn geduld; en om de objectie van hun schandschrift te weerleggen, schreef hij een boekje, dat afdoende bewijst hoe deze godsvrucht gebaseerd is op het voorbeeld van Jezus Christus, op onze verplichtingen jegens Hem en op de beloften, die wij hebben gedaan bij het heilig doopsel. Vooral dit laatste argument brengt zijn tegenstanders tot zwijgen. Hij toont aan, dat deze toewijding aan de allerheiligste Maagd, en door haar aan Jezus Christus, niets anders is dan een volmaakte hernieuwing van de beloften en voornemens van het doopsel. In de geschriften van de kardinaal kan men nog verschillende treffende gedachten over deze oefening van godsvrucht lezen.
163
Boudon geeft in zijn boek een lijst van pausen, die deze devotie hebben goedgekeurd en van theologen, die ze hebben onderzocht. Hij somt de vervolgingen op, die ze zegevierend doorstond en noemt duizenden namen van mensen, die ze in beoefening brachten. En dat, terwijl nooit één paus zijn veroordeling erover uitgesproken heeft. Dit zou trouwens niet mogelijk zijn, zonder de grondslagen van het christendom aan te tasten. Het staat dus wel vast dat deze godsvrucht geen nieuwigheid is. Wanneer ze geen gemeengoed is, dan komt dit, doordat ze zó voortreffelijk is dat ze niet door iedereen gesmaakt en beoefend kan worden.
164
2) Deze devotie is een zeker middel om tot Jezus Christus te gaan, omdat het de kenmerkende eigenschap van de heilige Maagd is ons veilig tot Jezus Christus te brengen, zoals het Jezus Christus eigen is ons veilig te leiden naar de eeuwige Vader. Laat degenen, die het geestelijk leven beoefenen, niet ten onrechte menen, dat Maria voor hen een belemmering is om tot de goddelijke vereniging te komen. Hoe zou dat mogelijk zijn? Zij heeft voor allen in het algemeen, en voor ieder in het bijzonder, genade gevonden bij God. Zou zij dan een belemmering kunnen vormen voor een ziel om de grote genade te vinden van de eenwording met Hem? Zij is vol van genade, vloeit over van genade. Zij is zo innig met God verenigd en in Hem omgevormd, dat Hij in haar als het ware moest mensworden. Zou zij dan een ziel kunnen belemmeren om volmaakt één te worden met God? Zeker, de beschouwing van andere schepselen, al zijn ze nog zo heilig, zou soms de goddelijke vereniging kunnen vertragen. Maar, zoals ik reeds opmerkte, en onvermoeid zal blijven zeggen: zo is het niet met Maria. Eén van de redenen waarom slechts zo weinigen tot de volheid van het leven van Jezus Christus komen, is dat Maria, nog altijd de Moeder van de Zoon en de vruchtbare Bruid van de heilige Geest, niet genoeg in hun harten gevormd is. Wie de volgroeide en wel-gerijpte vrucht verlangt, moet de boom bezitten, die ze voortbrengt. Evenzo wie de levensvrucht Jezus Christus begeert; hij moet Maria bezitten, de levensboom. Wanneer iemand in zijn ziel de werking van de heilige Geest wil ondervinden, dan moet hij ook zijn trouwe en onafscheidelijke Bruid bezitten, de ‘goddelijke’ Maria die Hem, naar ik hierboven verklaarde, vruchtbaarheid schenkt.
165
Wees er dus van overtuigd: hoe meer u Maria voor ogen houdt in uw gebeden, overwegingen, werken en wederwaardigheden – zij het niet altijd op duidelijke en voelbare, dan toch op algemene en onmerkbare manier – des te volkomener zult u Jezus Christus ontmoeten. Hij is immers altijd met Maria: groot, machtig en ondoorgrondelijk werkzaam, meer nog dan in de hemel of in enig ander schepsel van het heelal. Het is volstrekt onwaar, dat de ‘goddelijke’ Maria, geheel in. God verzonken, een belemmering zou vormen voor de volmaakten om te komen tot de goddelijke vereniging. Inderdaad, er is nog nooit iemand geweest en nimmer ook zal er iemand zijn, die ons zo krachtdadig helpt bij dit belangrijk werk. Vooreerst verschaft zij ons de genaden, die daarvoor nodig zijn. Volgens het woord van een heilige wordt niemand met de gedachte aan God vervuld dan door haar: Nemo cogitatione Dei repletur nisi per te. Vervolgens is het Maria, die ons voor de begoochelingen en bedriegerijen van de boze geest vrijwaart.
166
Waar Maria is, daar is de boze geest niet. Wanneer men een grote godsvrucht heeft tot Maria, dikwijls aan haar denkt en over haar spreekt, dan is dat alleszins een onfeilbaar teken, dat men door de goede geest geleid wordt. Aldus een heilige, die eraan toevoegt: evenals de ademhaling een zeker bewijs is dat het lichaam leeft, zo is ook de veelvuldige gedachte aan Maria, de liefdevolle aanroeping van haar naam een zeker teken dat de ziel niet dood is door de zonde.
167
Naar het woord van de Kerk en van de heilige Geest, die haar leidt, heeft Maria alleen alle ketterijen vernietigd: Sola cunctas haereses interemisti in universo mundo. Een trouw dienaar van Maria zal nooit tot bewuste ketterijen of dwaling vervallen. Wat de vitters ook mogen sputteren. Wel kan zo iemand onbewust dwalen, de leugen voor waarheid houden en de boze geest voor een goede, alhoewel niet zo licht als een ander. Maar vroeg of laat zal hij zijn vergissing en onvrijwillige dwaling inzien. En wanneer het eenmaal zover is, zal hij niet hardnekkig blijven geloven en niet vasthouden wat hij voor waarheid had aangezien.
168
Wie dus voortgang wil maken op de weg naar de heiligheid en Jezus Christus zeker en volkomen wil vinden, zonder vrees voor zinsbegoocheling, en bij het beschouwend gebed is deze vrees een gewoon verschijnsel, moet van ganser harte, corde magno et animo volenti, deze devotie tot de allerheiligste Maagd gaan beoefenen, ook al was ze hem tot heden nog onbekend. Laat hij toch deze voortreffelijke weg inslaan, die hij tot nog toe niet kende en die ik hem thans aanwijs: Excellentiorem viam vobis demonstro.
Het is een weg door Jezus Christus gebaand, de mensgeworden Wijsheid en ons enig hoofd. Wie tot het mystiek Lichaam behoort en dezelfde weg volgt, kan niet afdwalen. Het is een gemakkelijke weg, want men vindt er de volheid van genade en de zalving van de heilige Geest. Wie hem bewandelt wordt helemaal niet moe en gaat niet achteruit. Het is een korte weg, die ons in weinig tijd tot Jezus Christus voert. Een volmaakte weg: geen slijk, geen stof, niet de geringste zondesmet is er te bespeuren. Tenslotte is het een veilige weg, die ons regelrecht en zeker tot Jezus Christus leidt en tot het eeuwig leven, zonder af te buigen naar links of rechts. Laten wij dus deze weg betreden, er dag en nacht op voortgaan tot wij de volheid van het leven van Jezus Christus bereiken.
169
ZESDE MOTIEF
Wie deze devotie trouw beoefent, ontvangt een grote inwendige vrijheid, de vrijheid namelijk van de kinderen Gods. Omdat wij ons tot slaaf maken van Jezus Christus en ons als zodanig geheel aan Hem toewijden, beloont de goede Meester deze gevangenschap uit liefde aldus:
1) Hij bevrijdt de ziel van alle angstvalligheid en slaafse vrees, want die kan niets anders dan haar benauwen, bevangen, verwarren;
2) Hij verruimt het hart met een vast vertrouwen op God, die hij ons als Vader leert beschouwen;
3) Hij wekt in ons een innige en kinderlijke liefde.
170
Ik wil hierbij niet langer stilstaan om deze waarheid nog met argumenten te staven. Ik zal enkel een historisch feit aanhalen, dat ik in het leven van moeder Agnes van Jezus heb gelezen. Dit is een dominicanes uit het klooster van Langeac in Auvergne. Aldaar is ze in 1634 als een heilige gestorven. Op zevenjarige leeftijd reeds geplaagd met groot zielelijden, hoorde zij een stem, die haar aanspoorde om zo vlug mogelijk slavin te worden van Jezus en zijn heilige Moeder, wilde zij tenminste van haar kwellingen bevrijd en tegen al haar vijanden beschermd worden. Zij deed het. Onmiddellijk na haar thuiskomst wijdde Agnes zich als slavin aan Jezus en zijn heilige Moeder, ofschoon ze tevoren nog nooit van deze devotie gehoord had. Een ijzeren ketting, die ze gevonden had, deed ze om haar lendenen en droeg die tot aan haar dood. Hiermee hielden al haar kwellingen en gewetensangsten op, ze voelde een diepe vrede en opgeruimdheid van hart. Hierdoor aangemoedigd maakte zij deze devotie aan vele anderen bekend, die er grote vorderingen in maakten. Zo bijvoorbeeld Olier, de stichter van Saint-Sulpice, en verschillende priesters en clerici van hetzelfde seminarie… Op zekere dag verscheen de heilige Maagd en deed haar een gouden keten om de hals. Zo wilde zij haar vreugde betuigen over het feit, dat zuster Agnes zich als slavin aan haar Zoon en aan haarzelf had toegewijd. En de heilige Cecilia, die de heilige Maagd vergezelde, zei tot haar: Gelukkig zijn de trouwe slaven van de Koningin des hemels, want zij zullen ware vrijheid genieten: Tibi servire libertas.
171
ZEVENDE MOTIEF
Wat dus ook nog kan aansporen om tot het beoefenen van deze devotie over te gaan, is het grote voordeel, dat onze evenmens daaruit zal trekken. Ze betekent immers een uitmuntende manier om de naastenliefde in praktijk te brengen: door de handen van Maria geeft men aan zijn evennaaste het kostbaarste wat men bezit, de voldoenings- en verkrijgingswaarde van al zijn goede werken, zonder ook maar de geringste goede gedachte of het minste lijden uit te zonderen. Men gaat ermee akkoord, dat al zijn voldoeningen, zowel die van het verleden als die welke men tot de dood toe zal verwerven, volgens het goeddunken van de heilige Maagd worden aangewend voor de bekering van de zondaars of voor de verlossing van de gelovige zielen.
Is dat niet zijn naaste volmaakt liefhebben? Is dat niet de waarachtige leerling van Jezus Christus zijn, die men herkent aan de liefde? Is dat niet hét middel om zondaars te bekeren, zonder dat men zelf gevaar loopt zich te verhovaardigen; het middel om zielen uit het vagevuur te bevrijden, terwijl men nauwelijks iets anders hoeft te doen dan datgene waartoe iedereen reeds verplicht is in zijn levensstaat?
172
Om de belangrijkheid van dit motief te begrijpen, zouden we moeten beseffen wat het wil zeggen een zondaar te bekeren of een gelovige ziel te verlossen: een oneindig goed, verhevener dan de schepping van hemel en aarde, want men schenkt aan een ziel het bezit van God. Al zou men door deze devotie, gedurende heel zijn leven, ook maar één enkele ziel uit het vagevuur bevrijden of slechts één zondaar tot inkeer brengen, zou dat niet reeds voldoende zijn om ieder waarlijk menslievende christen tot de beoefening ervan aan te zetten? Er dient bovendien nog opgemerkt te worden, dat onze goede werken, indien ze door Maria’s handen gaan, aan zuiverheid winnen, en dus ook aan verdienste, voldoeningswaarde en verkrijgingswaarde. Vandaar dat die werken veel meer kracht hebben om de pijnen van de gelovige zielen te verzachten en de zondaars te bekeren, dan wanneer ze niet door de maagdelijke en gulle handen van Maria gingen. Het weinige door de heilige Maagd gegeven, zonder koppigheid, met een zeer belangeloze liefde, neemt werkelijk toe in kracht om Gods toorn te stillen en zijn barmhartigheid te verkrijgen. En zo zal misschien in het stervensuur blijken, dat iemand die deze godsvrucht zeer trouw beoefend heeft, veel zielen uit het vagevuur verlost en veel zondaars bekeerd heeft, ook al vervulde hij enkel de heel gewone plichten van staat. Wat een vreugde zal dat betekenen bij zijn oordeel, en wat een glorie in de eeuwigheid!
173
ACHTSTE MOTIEF
Wat ons tenslotte in zekere zin nog krachtiger moet aanzetten om deze devotie tot de allerheiligste Maagd te aanvaarden, is, dat ze een buitengewoon middel is om in de deugd te volharden en trouw te blijven. Hoe komt het immers, dat zoveel bekeringen geen stand houden, dat men zo gemakkelijk in de zonde terugvalt? In plaats van vooruit te gaan en nieuwe genaden te verwerven, verliezen de meeste rechtvaardigen dikwijls nog het weinige, dat ze aan deugden en genaden bezitten. Hoe komt dat? Het antwoord op deze vragen heb ik reeds vroeger gegeven: de mens, hoewel zeer bedorven, zwak en onstandvastig, vertrouwt op zichzelf, steunt op eigen krachten en acht zichzelf in staat de schat van zijn genaden, deugden en verdiensten te bewaren. Door deze godsvrucht vertrouwen wij dat alles toe aan de heilige Maagd, die trouw is en nemen haar zonder enige reserve tot bewaarster van al onze goederen in de orde van de natuur en van de genade. Wij verlaten ons op haar getrouwheid, steunen op haar macht en bouwen op haar barmhartige liefde. Zij zal dan onze deugden en verdiensten bewaren en vermeerderen, ondanks de duivel, de wereld en het vlees, die hun uiterste best doen om ze ons te ontrukken. Zoals een goed kind zou zeggen tot zijn moeder, en een trouwe dienaar tot zijn meesteres, zo vragen wij haar: Depositum custodi: Mijn goede Moeder en Meesteres, ik moet toegeven, dat ik door uw voorspraak tot nu toe meer genaden van God heb ontvangen dan ik verdien. Ook heb ik tot mijn schande en schade ondervonden, dat ik deze schat in een zeer broos vat draag en dat ik veel te zwak en te ellendig ben om die genaden in mij te bewaren. Adulescentulus sum ego et contemptus: Ik smeek u, neem al het mijne in bewaring, behoud het voor mij door uw trouw en uw macht. Als u mij behoedt, zal ik niets verliezen; als u mij ondersteunt, zal ik niet vallen; als u mij beschermt, ben ik veilig voor mijn vijanden.
174
Om ons tot deze praktijk aan te sporen drukt de heilige Bernardus bovenstaande gedachte in de volgende sterke bewoordingen uit: Wanneer zij u ondersteunt, zult u niet vallen; onder haar bescherming hebt u niets te vrezen. Als Maria u geleidt, wordt u niet moede; en indien zij u goed gezind is, bereikt u de veilige haven: Ipsa tenente, non corruis, ipsa protegente, non metuis; ipsa duce, non fatigaris; ipsa propitia, pervenis. Hetzelfde schijnt uitdrukkelijker te worden geformuleerd door de heilige Bonaventura: De heilige Maagd wordt niet alleen in de volheid van de heiligen gehouden, zij houdt en bewaart ook de heiligen in hun volheid. Zij belet, dat hun deugden verdwijnen, hun verdiensten en genaden verloren gaan, de duivel hen benadeelt. Tenslotte weerhoudt zij de Heer hen te straffen, wanneer ze zondigen: Virgo non solum in plenitudine sanctos detinet, ne plenitudo minuatur; detinet virtutes ne fugiant; detinet merita, ne pereant; detinet gratias ne effluant; detinet daemones, ne noceant; detinet filium, ne peccatores percutiat.
175
De allerheiligste Maagd is de getrouwe Maagd, die door haar getrouwheid aan God herstelt, wat de ontrouwe Eva door haar ongetrouwheid deed verloren gaan. En voor allen, die zich aan haar hechten, verkrijgt Maria de trouw aan God en de volharding. Daarom vergelijkt haar een heilige met een hecht anker, dat hen vasthoudt en voor schipbreuk behoedt op de woelige wereldzee. Zovelen vergaan er, omdat zij zich niet aan dit anker vasthouden. Hij zegt: Het vertrouwen op u is een stevig anker, waaraan wij de zielen vasthechten: Animas ad spem tuam, sicut ad firmam anchoram alligamus. Bij voorkeur hebben de zaligen van de hemel zichzelf en anderen met haar verbonden om te volharden in de deugd. Onuitsprekelijk gelukkig zijn de christenen, die zich nu in volledige trouw aan haar vastklampen als aan een stevig anker. De storm van deze wereld zal hen met zijn geweld niet doen vergaan, noch van hun hemelse schatten beroven. Gelukkig zijn zij, die in haar hun intrek nemen als in de ark van Noë. De vloed van de zonden, waarin zo velen vergaan, zal hen niet deren, want Qui operantur in me non peccabunt: Wie in mij wonen om hun zaligheid te bewerken zullen niet zondigen. Zo spreekt Maria met de Wijsheid. Wat een geluk voor de ontrouwe kinderen van Eva, zich te hechten aan die getrouwe moeder en Maagd, die altijd trouw blijft en zichzelf niet verloochent: Fidelis permanet, se ipsam negare non potest. En zij bemint altijd degenen, die haar liefhebben: Ego diligentes me diligo. Haar liefde is niet louter genegenheid, maar een weldadige en vruchtbare liefde: door een grote overvloed van genaden verhindert zij, dat ze zouden achteruitgaan in deugd, vallen op de levensweg, of de genade van haar Zoon verliezen.
176
Uit louter liefde neemt die goede Moeder altijd alles aan wat men haar toevertrouwt. En heeft zij het eenmaal als schatbewaarster aangenomen, dan is zij ook uit rechtvaardigheid, namelijk krachtens het bewaringscontract, verplicht daarvoor zorg te dragen. Wanneer ik iemand duizend goudstukken in bewaring gegeven heb, dan is deze toch ook verplicht die som voor mij te behouden. En in geval die duizend goudstukken door zijn nalatigheid verloren gingen, zou hij daarvoor naar recht en rede verantwoordelijk zijn. Maar neen, de getrouwe Maria zal nooit wat haar is toevertrouwd, door onachtzaamheid laten verloren gaan. Eerder nog zouden hemel en aarde vergaan, dan dat zij nalatig of ontrouw zou worden jegens hen die zich op haar verlaten.
177
Arme kinderen van Maria, uitermate zwak en zeer onstandvastig, uw binnenste is deerlijk geschonden. Inderdaad, ook u komt voort uit het bedorven geslacht van Adam en Eva. Maar laat dit u niet ontmoedigen, wees getroost, verheugd zelfs. Zie, ik wil u een geheim openbaren, een geheim, waarvan de meeste christenen, ook de vroomste, niets afweten. Bewaar uw goud en zilver niet in uw eigen kisten. De duivel heeft die immers al eens opengebroken en u bestolen. Die kisten zijn trouwens ook te klein en te oud en niet solied genoeg, om zulk een grote en kostbare schat te bevatten. U moet het heldere en zuivere bronwater van de genade niet in vaten gieten, die door uw zonde besmet en verzuurd zijn. Ook al is de zonde er nu niet meer in, de reuk ervan bleef achter, en het water zal bederven. Doe uw kostelijke wijnen niet in oude vaten, waarin slechte wijn heeft gezeten: ze zouden verzuren en misschien wel wegvloeien.
178
U hebt mij natuurlijk al begrepen, uitverkoren zielen, maar ik wil toch nog duidelijker spreken. Vertrouw het goud van uw liefde, het zilver van uw zuiverheid, het water van de hemelse genaden en de wijnen van uw verdiensten en deugden niet toe aan een gescheurde zak, een oude, opengebroken kist, aan een verzuurd en bedorven vat als u bent. De dieven zullen u bestelen; ik bedoel, de duivels, die heimelijk dag en nacht naar een gunstig ogenblik uitkijken! Door de slechte reuk van uw eigenliefde, overmoed en eigenwilligheid zult u het zuiverste dat God u gaf, besmetten.
Berg al uw schatten, uw genaden en deugden in de schoot en het Hart van Maria. Zij is een geestelijk vat, een eerwaardig, een uitmuntend vat van godsvrucht: Vas spirituale, vas honorabile, vas insigne devotionis. Sinds God zelf zich opgesloten heeft in de volmaaktheden van dit vat is het geheel vergeestelijkt. Dit vat is het geestelijk verblijf van de meest vergeestelijkte zielen. Het is eerbaar geworden, de eretroon van de grootste prinsen van de eeuwigheid. Het verdient de aandacht en is het verblijf van allen, die uitblinken door geestelijke vertroostingen, genaden en deugden. Het is tenslotte rijk geworden als een gulden huis, sterk als een toren van David, zuiver als een ivoren toren.
179
Hoe gelukkig toch is de mens, die alles aan Maria heeft geschonken, in alles en voor alles op haar vertrouwt en zich geheel in Maria verliest! Hij behoort helemaal aan Maria, en Maria behoort helemaal aan hem. Vrijmoedig mag hij het David nazeggen: Haec facta est mihi: Maria is geschapen voor mij. Of de welbeminde leerling: Accepi eam in mea: Ik heb haar genomen voor heel mijn bezit. Of Jezus Christus zelf: Omnia mea tua sunt et omnia tua mea sunt: Al het mijne is het uwe en al het uwe is het mijne.
180
Een of andere vitter, die dit leest, zal zich inbeelden, dat ik uit buitensporige godsvrucht overdrijf. Jammer genoeg begrijpt hij mij niet! Hij is ofwel een vleselijke mens, die nu eenmaal de zin voor het geestelijke mist, ofwel een wereldling, die niet openstaat voor de heilige Geest, ofwel een verwaande betweter, die alles wat hij niet begrijpt, veroordeelt en veracht. Maar zij die niet uit bloed, noch uit begeerte van het vlees of de wil van de man, maar uit God en Maria geboren zijn, die zielen begrijpen mij en smaken mijn leer; voor hen ook schrijf ik dit.
181
Maar om mijn onderbroken betoog weer op te vatten, zou ik beide groepen nog het volgende willen zeggen: de ‘goddelijke’ Maria laat zich nooit in liefde en edelmoedigheid overtreffen. Van alle loutere schepselen is zij immers het meest rechtvaardig en vrijgevig. Het is zoals een vrome mens eens gezegd heeft: Voor een boon geeft zij ons een kroon; dat wil zeggen voor het weinige, dat wij haar geven, schenkt zij ons heel veel terug uit de schatten, die zij van God ontvangen heeft. Geeft een ziel zich dus onvoorwaardelijk aan haar, dan geeft zij zich dus ook onvoorwaardelijk aan die ziel. Maar dan moet deze laatste wel zonder vermetelheid geheel op haar vertrouwen, zelf meewerken om de deugden te verwerven en de hartstochten te beheersen.
182
De trouwe dienaren van de heilige Maagd mogen zich dus vrijmoedig de woorden van de heilige Johannes van Damascus eigen maken:
O moeder van God, wanneer ik op u vertrouw, zal ik zalig worden; onder uw bescherming zal ik niet bang zijn; met uw hulp zal ik mijn vijanden bestrijden en op de vlucht jagen. De godsvrucht immers tot u betekent een wapen van heil, door God geschonken aan wie hij wil zalig maken: Spem tuam habens, o deipara, servabor; defensionem tuam possidens non timebo; persequar inimicos meos et in fugam vertam, habens protectionem et auxilium tuum; nam tibi devotum esse est arma quaedam salutis quam Deus his dat quos vult salvos fieri (Johannes Damascenus, sermo de Annuntiat).
183
Alle waarheden, die ik tot nu toe over de allerheiligste Maagd, over haar kinderen en dienaren heb uiteengezet, vinden wij op voortreffelijke wijze voorafgebeeld in de heilige Schrift, namelijk waar de heilige Geest ons de geschiedenis van Jakob vertelt, die door de vindingrijke zorgen van Rebekka de zegen van zijn vader Isaak ontving. Hier volgt allereerst de geschiedenis, zoals deze door de heilige Geest wordt verhaald; daarna zal ik ze uitleggen.
184
Esau had zijn eerstgeboorterecht aan Jakob verkocht. Enige jaren later stelde Rebekka, hun beider moeder, dit voordeel voor haar lievelingskind Jakob veilig door middel van een heilige en mysterieuze handigheid. Isaak voelde zich zeer oud worden en wilde, alvorens te sterven, zijn kinderen zegenen. Daarom riep hij Esau bij zich, op wie hij bijzonder gesteld was, en beval hem op jacht te gaan en van het gevangen wild een gerecht te bereiden. Dan zou hij hem daarna zegenen. Onmiddellijk bracht Rebekka Jakob hiervan op de hoogte en gelastte hem twee geitebokjes uit de kudde te halen. Jakob bracht ze bij zijn moeder en Rebekka bereidde daarvan een gerecht, zoals ze wist dat Isaak het graag at. Vervolgens deed ze Jakob Esau’s kleren aan, die ze in bewaring had, en bedekte zijn handen en hals met de huid van de geitebokjes; wanneer de blinde Isaak dan Jakobs stem zou herkennen, zou hij wegens het haar op zijn handen toch menen, dat het zijn zoon Esau was. En inderdaad, Isaak verwonderde zich over die stem; hij dacht: “Dat is de stem van Jakob”. Daarom liet hij hem naderbij komen, betastte het haar van de vellen waarmee Jakobs handen bedekt waren en zei toen: “De stem is weliswaar die van Jakob, maar het zijn toch de handen van Esau”. Na zijn maaltijd omhelsde hij Jakob, rook de geur van zijn welriekende gewaden en zegende hem. Hij wenste hem de dauw toe van de hemel en de vruchtbaarheid van de aarde, stelde hem aan tot heer over al zijn broers en eindigde zijn zegen met deze woorden: “Wie u vervloekt, zij zelf vervloekt, en wie u zegent, worde met zegeningen overladen”. Nauwelijks had Isaak deze woorden uitgesproken, of Esau komt binnen en brengt zijn vader van de jachtbuit te eten, met de bedoeling, dat zijn vader hem zou zegenen. Een onbeschrijfelijke verbijstering greep de heilige patriarch aan, toen het besef van het feit tot hem doordrong. Maar geenszins trok hij zijn woorden terug. Integendeel, hij bevestigde ze nog; te duidelijk zag hij in deze toedracht de vinger van God. De heilige Schrift verhaalt verder, dat Esau toen woeste kreten uitstiet, zijn broer luid schreeuwend van bedrog beschuldigde en zijn vader vroeg of hij dan maar één zegen had. De vaders merken hierbij op, dat Esau in dit opzicht het type is van degenen, die zowel God als de wereld graag te vriend houden, en hemelse en aardse vreugde tegelijk willen genieten. Bewogen door het geween van Esau heeft Isaak hem toen toch maar gezegend, doch enkel met een aardse zegening en hij plaatste hem onder Jakob. Hierdoor groeide er in Esau een haat tegen Jakob, zo venijnig, dat hij enkel nog maar de dood van zijn vader afwachtte om zijn broer te doden. En Jakob zou zeker niet de dood ontlopen zijn, had zijn goede moeder Rebekka hem niet daartegen beschermd door haar vindingrijke zorgen en goede raadgevingen, waaraan Jakob zich ook hield.
185
Alvorens deze zo treffende geschiedenis uit te leggen, wil ik opmerken, dat volgens alle vaders en exegeten Jakob de voorafbeelding is van Jezus Christus en de uitverkorenen, terwijl Esau het is van de verworpelingen. Het is voldoende hun beider daden en gedragingen te bestuderen om hiervan overtuigd te raken.
1) Esau, de oudste, was sterk en fors gebouwd. Hij was een handig boogschutter en een bedreven jager.
2) Hij bleef bijna nooit thuis. Vertrouwend op eigen kracht en behendigheid werkte hij enkel buiten.
3) Hij bekommerde zich weinig om de gunst van zijn moeder Rebekka; hij deed daar niets voor.
4) Hij was zo gulzig en op eten gesteld, dat hij zijn eerstgeboorterecht voor een bord linzen verkocht.
5) Hij was, evenals Kaïn, vol nijd tegen zijn broer Jakob. Hij vervolgde hem tot het uiterste.
186
De verworpelingen gedragen zich dagelijks op die manier:
1) Ze vertrouwen op hun eigen kracht en behendigheid in tijdelijke aangelegenheden. Ze zijn zeer sterk, handig en schrander voor hun aardse belangen, maar zeer zwak en onwetend als het over hemelse dingen gaat: In terrenis fortes, in coelestibus debiles.
187
2) Vandaar dan ook, dat ze niet of zeer weinig thuis blijven, in hun eigen woning. Met andere woorden ze wonen niet in hun eigen binnenste. En dat is toch de inwendige en eigenlijke woning, door God aan ieder van ons geschonken om er naar Gods voorbeeld te verblijven. Want ook Hij woont steeds in zichzelf. De verworpelingen houden niet van afzondering, van geestelijk leven of van innerlijke godsvrucht. Mensen, die naar verdieping streven, zich uit de wereld terugtrekken en meer werk maken van hun innerlijk dan van hun uitwendig leven, beschouwen ze als bekrompen geesten en wereldvreemde kwezels.
188
3) Weinig laten zij zich gelegen liggen aan de godsvrucht tot de heilige Maagd, de Moeder van de uitverkorenen. Niet dat ze haar bepaald haten. Soms bewijzen ze haar eer. Ze beminnen Maria, zeggen ze. Ja, om haar te vereren beoefenen ze zelfs enige devotiepraktijken. Maar voor de rest dulden zij niet, dat men haar innig liefheeft, want Jakobs tedere gevoelens zijn hun ten opzichte van haar volkomen vreemd. Altijd hebben zij wat aan te merken op de godvruchtige oefeningen, door haar goede kinderen en dienaren trouw in acht genomen om haar genegenheid te winnen. Immers zij geloven niet, dat deze devotie noodzakelijk is om zalig te worden. Als men de heilige Maagd maar niet formeel haat of haar devotie openlijk veracht, dan is dat voor hen genoeg. Volgens hen staan ze in de gunst bij de heilige Maagd en dienen ze haar door het opzeggen en prevelen van enige gebeden tot haar eer, al gebeurt dit zonder hartelijkheid en zonder verbetering van eigen leven.
189
4) De verworpelingen verkopen hun eerstgeboorterecht, de hemelse vreugden, voor een bord linzen, dat wil zeggen voor de genoegens van de aarde. Ze lachen, drinken, eten, maken plezier, spelen, dansen enzovoort, en evenals Esau doen ze geen moeite om de zegen van hun hemelse Vader waardig te worden. Kortom: hun denken en beminnen, hun spreken en doen, zijn uitsluitend gericht op de aarde en de aardse genoegens. Voor één ogenblik van genot, voor de vluchtige rook van de eer, voor wat goud of zilver verkopen ze de doopgenade, het kleed van de onschuld en hun hemels erfdeel.
190
5) Tenslotte haten de verworpelingen de uitverkorenen en vervolgen ze dagelijks openlijk of bedekt. Ze maken hun het leven lastig, ze minachten hen, bekritiseren, werken tegen, beschuldigen, bestelen, bedriegen, verarmen, verjagen hen en maken hen met de grond gelijk. Intussen doen zij zelf goede zaken en kunnen ze zich alle genoegens permitteren. Het gaat hun voor de wind. Ze worden rijk, komen flink vooruit in de wereld. Zij hebben alles wat hun hart begeert.
191
1) Jakob, de jongste, was zwak van gestel, zacht en vredelievend van aard. Meestal bleef hij thuis om de genegenheid van zijn moeder Rebekka te winnen, want hij hield innig veel van haar. Wanneer hij soms ook uitging, dan gebeurde dit niet op eigen initiatief of in vermetel vertrouwen op eigen bedrevenheid, maar om zijn moeder te gehoorzamen.
192
2) Hij beminde zijn moeder en eerde haar. Daarom bleef hij ook bij haar binnenshuis. Hij hoefde haar slechts te zien om gelukkig te zijn. Al wat zijn moeder maar enigszins kon mishagen, liet hij achterwege, en hij deed alles wat haar plezier kon doen. Vandaar dat Rebekka hem nog meer ging liefhebben dan zij al deed.
193
3) In alles toonde hij zich aan zijn lieve moeder onderworpen. Hij gehoorzaamde haar volledig in alles; ogenblikkelijk, zonder dralen; met liefde, zonder te klagen. Op de minste wenk van haar wil vloog de kleine Jakob al, deed wat van hem verlangd werd. Wat zij hem zei, nam hij zonder redeneren aan: bijvoorbeeld toen Rebekka hem beval haar twee geitebokjes te brengen om er voor zijn vader Isaak een maaltijd van te bereiden, wierp hij niet op dat één bokje toch wel voldoende zou zijn voor één persoon. Neen, zonder geredeneer deed hij wat hem bevolen was.
194
4) Jakob had een groot vertrouwen in zijn goede moeder. Zo weinig als hij steunde op eigen bedrevenheid, zo uitsluitend verliet hij zich op haar zorgen en bescherming. In alle nood riep hij haar hulp in en hij vroeg haar raad in al zijn twijfels. Toen hij bijvoorbeeld vroeg of hij geen gevaar liep, in plaats van gezegend, door zijn vader vervloekt te worden, en Rebekka antwoordde, dat zij die vloek op zich nam, geloofde hij haar en schonk haar zijn vertrouwen.
195
5) Tenslotte volgde hij naar vermogen de deugden na, die hij in zijn moeder zag. En dat moet wel één van de redenen geweest zijn, waarom hij thuis bleef. Hij wilde namelijk het voorbeeld van zijn lieve moeder navolgen, die zo deugdzaam was en zich afzijdig te houden van slechte kameraden, die de zeden bederven. Op die manier verdiende hij de dubbele zegen van zijn dierbare vader.
196
Ook de uitverkorenen gedragen zich dagelijks op deze manier.
1) Zij blijven thuis bij hun moeder. Het zijn dus mensen, die van afzondering houden, ingekeerd leven en zich op het gebed toeleggen. Maar dan naar het voorbeeld en in gezelschap van hun Moeder, de heilige Maagd. Haar luister immers is geheel innerlijk. Haar leven lang heeft zij de afzondering en het gebed zeer liefgehad. De uitverkorenen vertonen zich weliswaar af en toe buiten in de wereld, maar dan uit gehoorzaamheid aan God en hun heilige Moeder, om de plichten van hun staat te vervullen. Al presteren ze schijnbaar grote dingen voor de buitenwereld, ze achten nog van veel groter waarde wat zij in zichzelf verrichten in hun eigen innerlijk, in gezelschap van de allerheiligste Maagd. Daar immers voltooien zij het grote werk van hun heiliging, waarbij vergeleken al het andere slechts kinderspel is. Hun broers en zusters arbeiden soms met veel kracht en bedrevenheid en succes voor het uiterlijk. De wereld geeft hoog op van hun prestaties en juicht hen toe. Maar de uitverkorenen beseffen in het licht van de heilige Geest, dat er veel meer roem, voordeel en vreugde gelegen is in het leiden van een verborgen en teruggetrokken leven met Jezus Christus, hun voorbeeld; een leven van volstrekte onderwerping aan hun Moeder. Dat is hun meer waard dan uit eigen kracht de wereld te verbazen door natuurlijke en bovennatuurlijke prestaties, zoals zo vele Esaus en verworpelingen doen.
Gloria et divitiae in domo ejus: Glorie voor God en rijkdom voor de mens bevinden zich in het huis van Maria.
Heer Jezus, hoe lieflijk zijn uw woonsteden. De mus heeft een woning gevonden om er te verblijven en de tortelduif een nest om er haar jongen in te leggen. Hoe gelukkig is de mens, die in de woning van Maria verblijft, waar u het eerst uw intrek hebt genomen! In dit huis van de uitverkorenen ontvangt hij bijstand van u alleen. Daar heeft hij in zijn hart de opgaande wegen van alle deugden aangelegd, om in dit tranendal te kunnen opstijgen tot de volmaaktheid. Quam dilecta tabernacula enzovoort.
197
2) Zij hebben een innige liefde en oprechte verering voor de allerheiligste Maagd als hun goede Moeder en Meesteres. Ze beminnen haar niet alleen met woorden, maar ook metterdaad. Hun verering is niet enkel uiterlijk, maar ook in het diepste van hun hart. Evenals Jakob vermijden ze alles wat haar kan mishagen, terwijl ze zich beijveren om al datgene te doen waarmee ze haar genegenheid denken te winnen. Jakob bracht zijn moeder Rebekka twee geitenbokjes, maar de uitverkorenen schenken haar wat door die dieren wordt gesymboliseerd: hun lichaam en hun ziel met al wat daarbij hoort. En zij doen dit met de volgende bedoelingen:
a) dat zij ze ontvangen zou als iets dat haar toebehoort;
b) dat Maria ze zou doen sterven aan de zonde en aan henzelf, ze van hun huid, dat wil zeggen van hun eigenliefde, zou ontdoen. Zodoende kunnen ze bij haar Zoon Jezus in de smaak vallen, die alleen hen tot vrienden en leerlingen wil, die aan zichzelf afgestorven zijn;
c) dat Maria ze bereiden zou naar de smaak van de hemelse Vader tot zijn grotere glorie. Zij kent die immers beter dan wie ook;
d) dat die ziel en dat lichaam door haar zorgen en voorbeden goed gezuiverd mogen worden van alle onreinheid, volkomen afgestorven, degelijk onthecht en wel toebereid: een spijs, kostelijk en God welgevallig; waardig om door de hemelse Vader gegeten en gezegend te worden. Hierop komt toch tenslotte neer wat de uitverkorenen doen, die de door ons geleerde volmaakte toewijding aan Jezus Christus door de handen van Maria smaken en in praktijk brengen om aldus aan Jezus en Maria een bewijs van werkdadige er edelmoedige liefde te geven.
De verworpelingen mogen dan wel beweren, dat ook zij Jezus liefhebben, dat ook zij Maria beminnen en eren, maar niet met de volle draagwijdte en niet zover, dat ze hun lichaam met al zijn zintuigen, hun ziel met al haar vermogens offeren, zoals de uitverkorenen dat doen.
198
3) De uitverkorenen zijn aan de heilige Maagd gehoorzaam en onderworpen als aan hun goede Moeder. Zij handelen hierin naar het voorbeeld van Jezus Christus, die van zijn drieëndertig levensjaren er dertig heeft besteed om God zijn Vader te verheerlijken in volstrekte en algehele onderwerping aan zijn heilige moeder. Zij gehoorzamen haar door zich stipt aan haar raadgevingen te houden. Juist zoals Jakob deed toen Rebekka hem zei: Acquiesce conciliis meis: Luister nu naar mij, mijn jongen, en doe wat ik je zeg. Of zoals de genodigden op de bruiloft van Kana, tot wie de heilige Maagd zei: Quodcumque dixerit vobis, facite: Doet alles wat mijn Zoon u zeggen zal. Als bij mirakel heeft Jakob de zegen van zijn vader ontvangen, want natuurlijkerwijze had hij er geen recht op. Maar het geschiedde wegens de volgzaamheid aan zijn moeder. De bruiloftsgasten te Kana werden vereerd met het eerste wonder van Jezus: op de bede van de heilige maagd Maria veranderde Hij water in wijn. En wel, omdat zij de raad van de heilige Maagd hadden opgevolgd. Zo zal het ook gaan tot aan het einde van de tijden: allen die door de hemelse Vader gezegend en met Gods wonderen vereerd worden, zullen deze genaden slechts te danken hebben aan het feit, dat ze Maria volmaakt zullen gehoorzaamd hebben. Maar de Esaus verliezen hun zegen, omdat ze niet onderworpen zijn aan de heilige Maagd.
199
4) De uitverkorenen stellen een groot vertrouwen in de goedheid en de macht van de allerheiligste Maagd. Onophoudelijk roepen zij haar bijstand in en beschouwen haar als de poolster om in veilige haven te landen. Met veel openhartigheid leggen ze haar hun zorgen en noodwendigheden bloot. Ze klampen zich vast aan haar barmhartigheid en tedere moederborsten, om op haar voorspraak vergiffenis van hun zonden te verkrijgen, om in hun leed en tegenspoed verkwikt te worden met haar moederlijke troost. Het is wonderlijk hoe zij zich in haar liefderijke en maagdelijke schoot werpen, er zich in verbergen en verliezen. Daar willen zij in zuivere liefde ontstoken, van de kleinste smetten gezuiverd worden en op volmaakte wijze Jezus vinden, die er zetelt als op zijn heerlijkste troon. Wat een geluk! Abt Guerric zei: Denk niet dat het gelukkiger is te wonen in de schoot van Abraham dan in die van Maria, want hier heeft de Heer zijn zetel geplaatst: Ne credideris majoris esse felicitatis habitare in sinu Abrahae quasi in sinu Mariae, cum in eo Dominus posuerit tronum suum.
De verworpelingen doen juist het tegenovergestelde: zij stellen al hun vertrouwen in zichzelf; eten, evenals de verloren zoon, niets anders dan zwijnenvoer, voeden zich slechts met aarde als de padden en houden, evenals de wereldlingen, alleen van het zichtbare en uiterlijke. Voor de zoetheid van Maria’s schoot en moederborsten tonen zij niet de minste smaak en daarom missen zij de zekere steun en het vaste vertrouwen, waarmede de uitverkorenen jegens hun goede Moeder vervuld zijn: de heilige Maagd. Het is zoals de heilige Gregorius het uitdrukt: Ze prefereren buiten te blijven en ellendig honger te lijden. Van de zoetheid immers, die in hun eigen binnenste en in Jezus en Maria volledig staat voorbereid, weigeren zij te proeven.
200
Louis-Marie Grignion de Montfort |
5) Tenslotte, de uitverkorenen bewandelen de wegen van de heilige Maagd, hun goede Moeder: zij volgen haar voorbeeld na. En hierin zijn zij echt gelukkig en godvruchtig, dragen zij het onfeilbaar teken van hun uitverkiezing. Deze goede Moeder getuigt dit immers, als zij zegt: Beati qui custodiunt vias meas. Dat wil zeggen: Zalig die mijn deugden beoefenen en met de hulp van de goddelijke genade in mijn voetsporen gaan. Zij zijn gelukkig gedurende hun aardse leven vanwege de overvloedige genaden en vertroostingen, die ik hun van mijn volheid meedeel, overvloediger dan de anderen, die mij niet van zo nabij navolgen. Gelukkig zijn zij ook bij hun dood: ze sterven zacht en rustig, en het is mijn gewoonte er zelf bij tegenwoordig te zijn om hen persoonlijk de eeuwige vreugde binnen te leiden. Gelukkig zijn ze tenslotte in de eeuwigheid, want nog nooit is een van mijn trouwe dienaren, die gedurende zijn leven mijn deugden navolgde, verloren gegaan.
De verworpelingen daarentegen zijn ongelukkig, zowel bij hun leven en dood, als gedurende de eeuwigheid. Zij hebben immers de deugden van de allerheiligste Maagd niet nagevolgd. Ze hebben zich hoogstens tevreden gesteld met het lidmaatschap van een of andere broederschap, het opzeggen van enige gebeden haar ter ere, of het verrichten van andere uiterlijke praktijken. O heilige Maagd, mijn goede moeder, hoe gelukkig zijn ze, ik herhaal het met hartstochtelijke vreugde, hoe gelukkig zijn zij, die zich niet laten misleiden door een onechte devotie jegens u, maar trouw uw wegen bewandelen, uw raadgevingen en bevelen nakomen. Hoe ongelukkig echter en vervloekt zijn zij, die van de godsvrucht tot u misbruik maken en de geboden van uw Zoon niet onderhouden: Maledicti omnes qui declinant a mandatis tuis.
201
Nu zullen we gaan zien welke liefdediensten de heilige Maagd, als de beste van alle moeders, aan haar trouwe dienaren bewijst, wanneer zij zich aan haar gegeven hebben op de manier, die ik beschreven heb volgens de voorafbeelding van Jakob.
TEN EERSTE: ZIJ BEMINT HEN. Ego diligentes me diligo: Ik bemin degenen, die mij beminnen.
1) Zij bemint hen, want zij is hun echte Moeder. Welnu, een moeder houdt altijd van haar kind dat de vrucht is van haar schoot.
2) Ook uit erkentelijkheid heeft zij hen lief, omdat deze haar metterdaad beminnen als hun goede Moeder.
3) Zij bemint hen, daar ze als uitverkorenen het voorwerp van Gods welbehagen zijn: Jacob dilexi Esau autem odio habui.
4) Zij heeft hen lief, omdat zij zich geheel aan haar hebben toegewijd; zo zijn ze haar eigendom en erfdeel geworden: In Israel haereditare.
202
Zij bemint haar dienaren innig; zelfs nog inniger dan alle moeders tezamen. Wij zouden eens, bij wijze van spreken, al de natuurlijke liefde van alle moeders ter wereld voor hun kinderen bijeen moeten brengen in het hart van een enkele moeder voor haar enig kind. Ongetwijfeld zou die vrouw heel veel van dat kind houden. Maar dit is zeker: Maria bemint haar kinderen toch nog inniger dan die moeder het hare zou liefhebben.
En zij bemint hen niet alleen met een soort genegenheid, maar met een vruchtbare liefde. Haar moederliefde is werkdadig en vruchtbaar, evenals die van Rebekka voor Jakob. Ja, zelfs nog meer. Zie maar eens wat die goede moeder, van wie Rebekka nog maar een voorafbeelding was, voor haar kinderen doet, om voor hen de zegen van de hemelse Vader te verkrijgen:
203
1) Evenals Rebekka ziet Maria uit naar gunstige gelegenheden om hen te bevoordelen, te verheffen en te verrijken. Omdat zij met grote duidelijkheid in God voorziet al wat er aan goed en kwaad te gebeuren staat, alle voorspoed en tegenspoed, Gods zegening en vervloeking, schikt Maria alle dingen lang te voren reeds zo, dat haar dienaren van allerlei rampen bevrijd worden en met allerlei weldaden overladen. En wanneer er bij God een voordeel te behalen is, door getrouwe vervulling van een verheven taak, wees er dan maar zeker van, dat Maria die buitenkans aan een van haar kinderen en trouwe dienaren zal bezorgen. Tevens zal zij hem dan de genade verkrijgen om die taak met getrouwheid te volvoeren: Ipsa procurat negotia nostra, zegt een heilige.
204
2) Zij geeft aan haar kinderen goede raad, zoals ook Rebekka zei tot Jakob: Fili mi, acquiesce consiliis meis: Luister naar mij, mijn jongen, en doe wat ik je zeg. Zo geeft zij onder andere de raad om haar twee geitenbokjes te brengen: dat wil zeggen hun lichaam en ziel aan haar toe te wijden, opdat zij er voor God een aangename spijs mee bereide. Ook spoort zij hen aan om al datgene te doen wat haar Zoon Jezus Christus ons met woord en voorbeeld heeft voorgehouden. Deze raad verstrekt zij hun ofwel persoonlijk, ofwel door middel van de engelen. De engelen immers beschouwen het als een grote eer en een buitengewoon genoegen één van haar bevelen te mogen uitvoeren, op aarde neer te dalen en een van haar trouwe dienaren bij te staan.
205
3) Wanneer men nu zijn lichaam, zijn ziel en alles wat daarmee samenhangt onvoorwaardelijk aan haar heeft opgedragen en toegewijd, wat doet die goede moeder dan? Hetzelfde als Rebekka met de twee geitenbokjes, haar door Jakob gebracht:
a) zij doodt in hen de oude Adam;
b) zoals Rebekka die geslachte dieren de huid afstroopte, zo ontdoet zij ook haar dienaren van hun natuurlijke neigingen, hun eigenliefde, hun eigen wil en van elke gehechtheid aan het geschapene;
c) zij zuivert hen van alle smetten, onreinheid en zonde;
d) zij bereidt hen toe naar Gods smaak en voor zijn grootste glorie. Zij kent volledig deze goddelijke smaak en deze grootste glorie van de Allerhoogste. Daarom kan ook alleen zij ons lichaam en onze ziel feilloos voorbereiden op die oneindig verheven smaak en richten naar die oneindig verborgen glorie.
206
4) Wanneer wij, door de devotie, die ik beschreven heb, onszelf met al onze verdiensten en voldoeningen aan die goede Moeder volmaakt hebben opgedragen en aldus de oude kleren hebben afgelegd, maakt zij ons gereed om waardig voor de hemelse Vader te verschijnen:
a) zij bekleedt ons met de reine, nieuwe, kostbare en welriekende gewaden van Esau, onze oudste broer, en dat is Jezus Christus, haar Zoon. Zij heeft ze in haar huis. Als algemene schatbewaarster en uitdeelster van de deugden en verdiensten van Jezus Christus haar Zoon kan zij er vrij over beschikken: zij deelt ze mee aan wie zij wil, wanneer en hoe zij wil, en in de mate waarin het haar behaagt. Ik heb dat reeds boven uiteengezet.
b) Hals en handen van haar dienaren omwikkelt zij met de huid van de gedode en gestroopte geitenbokjes, met andere woorden zij tooit hen met de verdiensten en de waarde van hun eigen goede daden. Zeker, zij doodt en vernietigt in hen al het onreine en onvolmaakte, maar van al het goede, dat de genade in hun zielen teweegbracht, laat zij niets verloren gaan. Zij bewaart en vermeerdert dat goede om er het sieraad en de kracht van te maken van hun hals en handen. Dit betekent, dat zij hun de kracht geeft om het juk van de Heer te dragen: dat wordt immers op de hals genomen; en vervolgens om grote dingen tot stand te brengen voor Gods glorie en het geluk van hun arme broers.
c) Zij verleent aan die kleren en sieraden een frisse geur en een nieuwe gratie door hun haar eigen gewaden ter beschikking te stellen: haar eigen verdiensten en deugden. Een vrome religieuze, in de vorige eeuw als een heilige gestorven, heeft een openbaring gehad waarin haar werd meegedeeld, dat zij deze verdiensten en deugden bij haar eigen dood aan haar dienaren bij testament heeft nagelaten. Al haar onderhorigen, al haar trouwe dienaren en slaven, zijn dan ook dubbel gekleed: met de kleren van haar Zoon en die van haar zelf: Omnes domestici ejus vestiti sunt duplicibus. Zij hebben dus niets te vrezen van de koude van Jezus Christus, blank als sneeuw, die voor de verworpelingen ondragelijk is, daar zij geheel naakt en bloot zijn, zonder de verdiensten van Jezus en de heilige Maagd.
207
5) Tenslotte bezorgt Maria hun de zegen van de hemelse Vader, ofschoon ze daarop, als jongere en aangenomen kinderen, natuurlijkerwijze geen aanspraak kunnen maken. Getooid met deze geheel nieuwe, zeer kostbare, welriekende kleding, naar ziel en lichaam gezuiverd en voorbereid, naderen ze vol vertrouwen tot het rustbed van de hemelse Vader. Hij hoort duidelijk aan hun stem, dat het zondaars zijn; raakt hun handen aan, die met de vellen zijn omwonden. Hij ademt de geur van hun gewaden in, eet met smaak van hetgeen Maria, hun Moeder, voor Hem heeft toebereid. En omdat Hij in hen de heerlijke geur gewaar wordt van de verdiensten van zijn Zoon en die van zijn heilige moeder:
a) geeft Hij hun zijn dubbele zegen: de zegen van de hemelse dauw, De rore coelesti, dus van de goddelijke genade, het zaad van de glorie: Benedixit nos in omni benedictione spirituali in Christo Jesu; en de zegen van het vette van de aarde: De pinguedine terrae. Die goede Vader geeft hun het dagelijks brood en voldoende aandeel in de goederen van deze aarde.
b) Hij stelt hen aan tot meesters over hun andere broeders, de verworpelingen. Niet dat er van deze heerschappij altijd iets blijkt in deze wereld, die snel voorbijgaat; hier heersen juist vaak de verworpelingen: Peccatores effabuntur et gloriabuntur. Vidi impium superexaltatum et elevatum: Ik zag de goddeloze, die hoog opschoot als een boom, boven alles verheven. Toch is die heerschappij reëel. In het andere leven zal ze duidelijk zichtbaar worden, voor eeuwig. De rechtvaardigen zullen er, volgens de heilige Geest, heersen en gebieden over de volkeren: Dominabuntur populis.
c) Zijne Majesteit zal niet tevreden zijn als Hij hen alleen in hun persoon zegent, maar Hij zal ook zegenen, die hen zegenen, en vervloeken, die hen vervloeken en vervolgen.
208
DE TWEEDE LIEFDEDIENST
De tweede liefdedienst door de heilige Maagd aan haar trouwe dienaars bewezen, bestaat hierin, dat zij hen van alles voorziet naar ziel en lichaam.
Wij zagen reeds hoe zij hun een dubbele kleding verschaft. De uitgezochtste spijzen van de tafel van de Heer geeft zij hun te eten: het levensbrood, dat zij zelf heeft gevormd. A generationibus meis implemini, zo zegt zij hun met de Wijsheid: Mijn dierbare kinderen, verzadigt u aan wat ik heb voortgebracht; dat wil zeggen aan Jezus, de vrucht van het leven door mij voor u ter wereld gebracht. Op een andere plaats: Venite, comedite panem meum et bibite vinum quod miscui vobis: comedite et bibite, et inebriamini, carissimi: Komt, zo herhaalt zij, eet mijn brood, dat Jezus is, drinkt de wijn van mijn liefde, die ik voor u gemengd heb met de melk van mijn borsten. Zij is de bewaarster en uitdeelster van de gaven en genaden van de Allerhoogste. Het grootste en beste deel daarvan gebruikt zij voor de voeding en het onderhoud van haar kinderen en dienaren. Versterkt worden ze met het levensbrood en verzadigd met de wijn die maagden kweekt. Aan haar borst worden ze gedragen: ad ubera portabimini. De last van het juk van Jezus Christus worden zij nauwelijks gewaar; zo gemakkelijk dragen zij het. Dat komt door de olie van de godsvrucht waarmee de heilige Maagd het verzacht: Jugum eorum putrescere faciet a facie olei.
209
DE DERDE WELDAAD
De heilige Maagd geleidt en bestuurt haar trouwe dienaren volgens de bedoelingen van haar Zoon.
Rebekka leidde haar kleine Jakob en gaf hem van tijd tot tijd goede raad: dan eens om hem de zegen van zijn vader te bezorgen, dan weer om hem tegen de haat en de vervolging van zijn broer Esau te beschermen. Maria, de ster der zee, voert al haar trouwe dienaren naar de veilige haven. Zij wijst hun de weg naar het eeuwig leven. Zij houdt hen af van gevaarlijke wegen en geleidt hen bij de hand op de paden van de gerechtigheid. Zij is hun steun als ze dreigen te vallen, en zij richt hen op wanneer ze gevallen zijn. Als een lieve moeder berispt zij hen voor hun fouten en straft hen soms op liefdevolle wijze. Zou een kind op de hemelweg kunnen verdwalen, indien het Maria, zijn moeder en lichtende leidsvrouwe, gehoorzaamt? Ipsam sequens non devias, zegt de heilige Bernardus: Wanneer u haar volgt, zult u niet verdwalen. Wees niet bang dat een echt kind van Maria door de duivel begoocheld wordt en tot bewuste ketterij vervalt. Onder de leiding van Maria hebben duivels bedrog en ketterse spitsvondigheid geen kans. Ipsa tenente, non corruis.
210
DE VIERDE GOEDE DIENST
De vierde goede dienst, die de heilige Maagd haar kinderen en trouwe dienaren bewijst is hen te beschermen tegen hun vijanden.
Door haar vindingrijke zorgen wist Rebekka Jakob tegen alle gevaren te behoeden, vooral tegen de dood. Want zijn broer Esau zou hem zonder twijfel uit haat en nijd vermoord hebben, juist zoals Kaïn vroeger zijn broer Abel. Maria, de goede Moeder van de uitverkorenen, verbergt ze onder de vleugels van haar bescherming, zoals een hen dat doet met haar kuikentjes. Zij richt zich tot hen, daalt tot hen af en toont begrip voor hun zwakheid; zij blijft in hun omgeving om hen tegen sperwer en gier te verdedigen. Als een in slagorde opgesteld leger begeleidt zij haar dienaren: Ut castrorum acies ordinata. Wie zou bang kunnen zijn voor zijn vijanden, wanneer een tactisch opgestelde legermacht van honderdduizend soldaten hem zou omringen? Een trouw dienaar van Maria, beveiligd door de bescherming van haar koninklijke macht, heeft nog minder te vrezen. Nog liever zou die goede Moeder en machtige Hemelvorstin een van haar dienaren een miljoenenleger van engelen te hulp zenden, dan dat men ooit zou kunnen beweren, dat een trouw dienaar van Maria, die zich op haar had verlaten, onder de boosheid, het getal en de sterkte van zijn vijanden bezweken is.
211
DE VIJFDE EN GROOTSTE WELDAAD
De vijfde en grootste weldaad tenslotte, die deze beminnelijke moeder haar trouwe vereerders bewijst, is haar voorspraak bij haar Zoon.
Met haar gebeden brengt zij zijn toorn tot bedaren, verenigt hen allerinnigst met Hem en bewaart hen in die eenheid. Rebekka bracht Jakob tot bij het bed van zijn vader. De goede grijsaard raakte hem aan, omhelsde hem, kuste hem zelfs met vreugde, omdat hem het welbereide en door Jakob aangeboden vlees zo goed had gesmaakt. Toen hij dan ook met veel voldoening de heerlijke geur van zijn kleren had geroken, riep hij uit: Ecce odor filii mei sicut odor agri pleni, cui benedixit Dominus: Zie, de geur van mijn Zoon is als de geur van een akker, door de Heer gezegend. Die volle akker, waarvan de geur het vaderhart in verrukking bracht, dat is de geur van Maria’s deugden en verdiensten. Want zij is een akker vol van genade. God de Vader heeft daarin zijn enige Zoon, de tarwekorrel van de uitverkorenen, gezaaid.
O, hoe welkom is een kind van Maria bij Jezus Christus, de vader van de komende eeuwen, wanneer het omgeven is met haar goede geur! Hoe vlug en hoe innig worden zij samen één! Wij hebben dit hierboven uitvoerig aangetoond.
212
Bovendien, wanneer zij haar kinderen en trouwe dienaren eenmaal met haar gunsten heeft overladen, hun de zegen van God de Vader bezorgd en met Jezus Christus verenigd heeft, bewaart zij hen voortaan in Jezus Christus en Jezus Christus in hen. Met grote waakzaamheid zorgt zij voor hen, bevreesd als zij is, dat ze Gods genaden zullen verliezen en in de strikken van hun vijanden verward zullen raken. In plenitudine sanctos detinet; zoals wij reeds zeiden: Zij behoudt de heiligen in hun volheid, en helpt hen daarin te volharden tot het einde.
Dit is dan de uitleg van deze verheven en aloude voorafbeelding van de voorbeschikking en de verwerping, zo weinig bekend en toch zo rijk aan mysteriën.
213
DE WONDERLIJKE EFFECTEN DIE DEZE DEVOTIE VOORTBRENGT
IN EEN ZIEL DIE DAARAAN TROUW IS
Mijn dierbare broer, wees ervan overtuigd, dat wonderlijke dingen aan u zullen gebeuren als gij trouw blijft aan de inwendige en uitwendige praktijken van deze devotie. Daarover ga ik het nu hebben.
1) Door het licht, dat de heilige Geest u dankzij zijn lieve Bruid zal geven, zult gij een klare kijk krijgen op uw kwade ondergrond, uw bedorvenheid, uw onbekwaamheid tot alle goed, indien God als Schepper van de natuur en de genade er niet het beginsel van is. Alleen nog maar met verachting en afkeer zult u dan aan uzelf denken, als aan een slak, die alles met haar slijm bevuilt, een pad, die alles met haar venijn vergiftigt, een arglistige slang, die steeds uit is op bedrog. Met andere woorden, de nederige Maria zal u haar diepe nederigheid geven, waardoor u niet de anderen, maar uzelf zult verachten, waardoor u de minachting zult gaan liefhebben.
214
2) De heilige Maagd zal u ook haar geloof meedelen. Haar geloof hier op aarde was groter dan dat van alle patriarchen, profeten, apostelen en van alle heiligen. Nu zij in de hemel heerst, heeft zij dit geloof niet meer, want in het glorielicht aanschouwt zij alle dingen duidelijk in God. Maar bij haar intrede in de hemel heeft de Allerhoogste goedgevonden, dat haar geloof toch niet verloren ging. Zij heeft het namelijk behouden om het in de strijdende Kerk te doen voortleven bij haar meest getrouwe dienaars en dienaressen. Dus hoe meer u de liefde van deze verheven vorstin en trouwe maagd zult weten te winnen, hoe zuiverder geloof er uit heel uw levenswijze aan de dag zal treden. Een zuiver geloof: weinig zult u nog geven om het gevoelige en het buitengewone. Een levendig geloof en door liefde bezield; uw werken zult u uit loutere liefde verrichten. Een geloof, hecht en onwrikbaar als de rots; onwankelbaar en standvastig zult u blijven bij storm en noodweer. Een werkdadig en alles doordringend geloof; als een geestelijke sleutel zal het u tot alle mysteriën van Jezus Christus toegang verlenen, tot de hoogste bestemming van de mens, ja tot het hart van God zelf. Een moedig geloof dat u, zonder aarzelen, grote dingen zal doen ondernemen en volvoeren voor God en het heil van de zielen. Tenslotte een geloof dat uw brandende fakkel, uw goddelijk leven en verborgen schat van de goddelijke Wijsheid zal zijn en uw alvermogend wapen. Allen, die in de duistere schaduwen van de dood neerzitten, zult u ermee verlichten; de lauwen en hen die het goud van de liefde missen, zult u met dat geloof in liefde doen ontvlammen. Het leven zult u schenken aan hen, die de dood van de zonde gestorven zijn. Met uw zacht en machtig woord zult u versteende harten vermurwen, ceders van de Libanon neervellen en tenslotte weerstand bieden aan de duivel en alle vijanden van ons heil.
215
3) Deze moeder van de schone liefde verwijdert uit uw hart alle angstvalligheid en ongeregelde slaafse vrees. Zij zal dat hart openen en verruimen en u doen voortgaan op de weg van de geboden van haar Zoon met de heilige vrijheid van de kinderen Gods. Ook zal zij het uit haar eigen overvloed vervullen met de zuivere liefde waarvan zij de schatbewaarster is, en aldus zult u niet meer zo sterk gedreven worden door vrees voor God, die liefde is, maar door de zuivere liefde. Als uw goede Vader zult u Hem gaan beschouwen; zonder ophouden zult u proberen Hem te behagen. Als een kind met zijn vader, zo zult ook u vertrouwelijk omgaan met God. En wanneer u het ongeluk hebt Hem te beledigen, verneder u dan aanstonds voor Hem, vraag deemoedig om vergiffenis en steek met kinderlijke eenvoud uw hand naar Hem uit. Dan zult u in liefde weer opstaan, zonder schrik of ongerustheid, en uw opgang naar God voortzetten zonder ontmoediging.
216
De heilige Maagd zal u vervullen met een sterk vertrouwen op God en op haarzelf:
1) omdat u niet meer op eigen kracht tot Jezus Christus zult naderen, maar altijd met behulp van deze goede Moeder.
2) Omdat u al uw verdiensten, genaden en voldoeningen aan haar hebt afgestaan. Nu kan zij daarover naar eigen goedvinden beschikken. Welnu, dan zal zij u ook haar deugden meedelen en u met haar verdiensten bekleden. En met volle vertrouwen zult u tot God kunnen zeggen: Zie, Maria uw dienstmaagd, mij geschiede naar uw woord: Ecce ancilla Domini, fiat mihi secundum verbum tuum.
3) Omdat in ruil voor uw totale overgave naar lichaam en ziel Maria, die vrijgevig is, ja vrijgeviger dan de vrijgevigen, zich op wonderbare, maar reële wijze aan u zal meedelen. Met alle vrijmoedigheid kunt u dan tot haar zeggen: Tuus sum ego, salvum me fac: Ik ben helemaal van u, o heilige Maagd; red mij. Of, zoals ik reeds gezegd heb, met de woorden van de welbeminde leerling: Accepi te in mea: Heilige moeder, ik heb u tot enig bezit genomen. Met de heilige Bonaventura kunt u bidden: Ecce Domina, salvatrix mea; fiducialiter agam et non timebo, quia fortitudo mea et laus mea in Domino es tu. Of elders: Tuus totus ego sum, et omnia mea tua sunt, o Virgo gloriosa, super omnia benedicta; ponam te ut signaculum super cor meum, quia fortis est ut mors dilectio tua: Mijn lieve meesteres, mijn heil, vol vertrouwen zal ik handelen en niet bang zijn, want u bent mijn kracht en mijn glorie in de Heer. Ik ben helemaal van u, en alwat ik heb is het uwe, o glorierijke Maagd, o gezegende boven alle schepselen. Ik druk u als een zegel op mijn hart, want uw liefde is sterk als de dood! U kunt ook de woorden van de profeet tot de uwe maken: Domine, non est exaltatum cor meum, neque elati sunt oculi mei; neque ambulavi in magnis, neque in mirabilibus super me, si non humiliter sentiebam. Sed exaltavi animam meam, sicut ablactatus super matre sua, ita retributio in anima mea: Heer, noch mijn hart noch mijn ogen kijken op naar iets dat hoog is. Zij zijn niet hovaardig; zij hunkeren niet naar grote en prachtige dingen. En met dat al ben ik nog niet nederig. Maar ik voel mij weer opgewekt en aangemoedigd door het vertrouwen. Ik ben als een kind, gespeend van de aardse genoegens, rustend op de schoot van mijn moeder; en daar word ik met weldaden vervuld.
4) Wat uw vertrouwen in haar nog zal versterken, is deze gedachte: alwat er goed in u is, hebt u haar in bewaring gegeven, opdat zij het zou uitdelen of bewaren. Dus zult u minder vertrouwen gaan stellen in uzelf, en veel meer in haar, uw enige rijkdom. Wat een bemoedigende en troostrijke zekerheid, wanneer men zeggen kan, dat de schatkamer van God, waar hij zijn kostbaarste bezit heeft geborgen, ook de zijne is! Ipsa est thesaurus Domini, zegt een heilige: Zij is de schatkamer van de Heer.
217
5) Indien u trouw bent aan de oefeningen van deze devotie, dan zal de ziel van de heilige Maagd zich aan u meedelen om de Heer te eren, en zal haar geest de uwe vervangen, om zich in God, zijn heil, te verheugen. Sit in singulis anima Mariae, ut magnificet Dominum: sit in singulis spiritus Mariae, ut exaltet in Deo: Dat de ziel van Maria in eenieder leve, om de Heer te verheerlijken; dat de geest van Maria in eenieder zij, om zich in God te verheugen. Onlangs zei nog een heilige man, die geheel in Maria opging: Wanneer zal die gelukkige tijd komen, dat de goddelijke Maria met ware zeggingsmacht de heerschappij over alle harten zal verkrijgen om ze volledig aan de macht van haar grote eniggeboren Jezus te onderwerpen? Wanneer zullen de zielen Maria evenzeer inademen als het lichaam de lucht? Dan immers zullen er wondere dingen hier op aarde gebeuren. De heilige Geest zal er, wanneer hij in de zielen het beeld van zijn lieve bruid gevormd ziet, overvloedig neerdalen en de mensen met zijn gaven vervullen, vooral met die van zijn Wijsheid, om wonderen van genade te verrichten.
Mijn dierbare broer, wanneer komt toch dat gelukkige tijdperk, die eeuw van Maria, waarin vele zielen, door haar uitverkoren en door haar gebed van de Almachtige afgesmeekt, volkomen in de afgrond van haar innerlijk zullen verzinken en levende evenbeelden van Maria zullen worden, om Jezus Christus te beminnen en te verheerlijken? Die tijd komt niet eerder dan wanneer de door mij gepredikte devotie gekend en beoefend wordt; Ut adveniat regnum tuum, adveniat regnum Mariae: Opdat uw rijk kome, laat komen het rijk van Maria.
218
6) Wanneer wij Maria, de levensboom, door het getrouw beoefenen van deze devotie goed aankweken in onze ziel, dan zal zij te zijner tijd haar vrucht voortbrengen en die vrucht is niets anders dan Jezus Christus. Ik zie zoveel vrome mannen en vrouwen: allen zoeken ze Jezus Christus, de een met deze praktijk en langs deze weg, de ander probeert het elders. Na veel geploeter gedurende de nacht, moeten ze vaak bekennen: Per totam noctem laborantes, nihil cepimus: De hele nacht hebben we gewerkt en niets gevangen. Men zou kunnen zeggen: Laborastis multum, intulistis parum: U hebt hard gewerkt, maar weinig uitgewerkt. Jezus Christus is in u nog maar zeer zwak. Maar op de onbevlekte weg van Maria en door de goddelijke devotie, die ik verkondig, werkt men overdag in een heilige ruimte en met weinig inspanning. In Maria is er geen nacht, want nooit heeft zij de zonde gekend noch de minste schaduw ervan. Maria is een heilig oord, het heilige der heiligen. In haar worden heiligen gevormd en gegoten.
219
Ik verzoek u wel te willen opmerken, dat ik zeg: de heiligen worden in Maria gegoten. Er zijn zeer verschillende manieren om een beeld te maken: men kan het uithouwen met hamer en beitel; men kan het ook vervaardigen met een gietvorm. Beeldhouwers volgen de eerste methode en dat kost hun veel tijd en moeite. Wanneer men echter van een gietvorm gebruik maakt, gaat het gemakkelijk en in heel weinig tijd. De heilige Augustinus noemt de heilige Maagd Forma Dei: de vorm van God; Si formam Dei te appellem, digna existis: U bent waardig, dat ik u noem: de vorm van God; de vorm, geschikt om er goden mee te vormen. Wie in deze goddelijke mal wordt gegoten, zal spoedig in Jezus Christus omgevormd zijn en Jezus Christus in hem. Hij zal met weinig moeite en in korte tijd Gods evenbeeld worden, omdat hij gegoten is in dezelfde gietvorm waarin eenmaal een God gestalte kreeg.
220
Het lijkt me, dat men die zielenleiders en vrome personen, die op een andere dan de juist beschreven wijze zichzelf of anderen in Jezus Christus willen omvormen, zeer wel kan vergelijken met beeldhouwers. Zij vertrouwen op eigen vaardigheid, bedrevenheid en kunst, en met een onnoemelijk aantal hamer- en beitelslagen pogen zij uit een harde steenmassa of een ruw stuk hout de beeltenis van Jezus Christus natuurgetrouw te vervaardigen. Maar dat wil weleens mislukken, omdat ze er niet toe komen Jezus Christus natuurgetrouw weer te geven ofwel omdat ze gebrek aan kennis hebben van Jezus Christus of te weinig ervaring met zijn persoon, ofwel tengevolge van een onhandige slag, die het werk bedorven heeft. Wie echter dit genadegeheim, dat ik aanreik, willen aanvaarden, zou ik terecht met smelters kunnen vergelijken: zij hebben de schone vorm gevonden, die Maria is en waarin eens Jezus Christus werd gevormd, natuurgetrouw en goddelijk. Op eigen bekwaamheid zullen zij niet vertrouwen, maar enkel op de uitstekende kwaliteit van de vorm. Daarom verliezen zij zich in Maria, laten zich door haar omsluiten om een sprekend evenbeeld van Jezus Christus te worden.
221
Werkelijk, een treffende overeenkomst! Maar wie zal er iets van begrijpen? Ik hoop dat u het bent, dierbare broer. Maar vergeet dan niet, dat in een vorm alleen datgene gegoten worden kan wat gesmolten en vloeibaar is. Met andere woorden, breek het oude in u af en smelt het, om in Maria de nieuwe Adam te worden.
222
7) Wanneer u deze devotie zeer trouw beoefent, zult u in één maand Jezus Christus meer eer geven dan door welke andere praktijk, al is ze ook moeilijker, in veel jaren. Ik haal de volgende redenen aan:
1) Deze devotie leert u door de heilige Maagd te handelen. U verzaakt dus aan uw eigen bedoeling en activiteit, ook al zijn ze goed en u bekend. U verliest u in de bedoeling en handelwijze van de allerheiligste Maagd, ofschoon die u onbekend zijn. Aldus gaat u in de verhevenheid delen van haar intenties, zo zuiver, dat zij door het geringste werk, bijvoorbeeld aan haar spinnewiel of door een naaldsteek, God meer glorie gaf dan een heilige Laurentius door zijn wrede marteldood op de gloeiende rooster, zelfs meer dan alle heiligen door hun meest heldhaftige daden. Vandaar dat zij tijdens haar aardse leven zo onuitsprekelijk veel genade en verdienste heeft verworven. Eerder nog zou men de sterren aan het uitspansel, de druppels in de zee of de zandkorrels aan het strand kunnen tellen, dan haar genaden en verdiensten. Zij heeft God meer verheerlijkt dan alle engelen en heiligen in verleden en toekomst. Wonderbare Maria, het kan niet anders of u moet wel wonderen van genade verrichten in hen die zich in u willen verliezen.
223
2) Wie deze devotie trouw beoefent, hecht geen waarde aan eigen denken of doen. Hij steunt alleen op Maria’s gesteltenissen.
Die alleen bevallen Hem om Jezus Christus ermee te benaderen; om tot Hem te kunnen spreken. Zo iemand beoefent de nederigheid veel beter dan zij, die uit zichzelf handelen en zonder het zelf te merken op eigen gevoelens steunen en daar behagen in scheppen. Met andere woorden door deze devotie geeft een ziel God grotere glorie, want God wordt alleen door kleinen van hart en nederigen naar behoren geëerd.
224
3) In haar grote liefde wil de heilige Maagd graag het geschenk van onze handelingen in haar maagdelijke handen overnemen, zij geeft er een wonderlijk schone luister aan. Zelf biedt Maria het Jezus Christus aan en het lijdt geen twijfel of Hij ontvangt zo meer eer, dan indien wij het met onze eigen zondige handen hadden aangeboden.
225
4) Nooit denkt u aan Maria of Maria denkt in uw plaats aan God. U hoeft Maria slechts te loven en te eren of Maria looft en verheerlijkt God met u. Zij is geheel betrekkelijk tot God. Ja, ik zou haar heel goed kunnen noemen: de betrekking Gods, die niet bestaat dan in verhouding tot God. Ook wel de echo Gods. Zij zegt en herhaalt alleen maar God. Wanneer u Maria zegt, zegt zij God. Elisabeth prees Maria en noemde haar zalig, omdat zij geloofd had. Maria, de trouwe echo van God, hief het lied aan: Magnificat anima mea Dominum: Mijn hart prijst hoog de Heer. Zoals bij die gelegenheid handelt Maria nog alle dagen: wanneer men haar looft, liefheeft, vereert of iets geeft, wordt God geloofd, bemind en verheerlijkt. Dan geeft men zijn gave aan God door Maria en in Maria.
BIJZONDERE PRAKTIJKEN VAN DEZE DEVOTIE
UITWENDIGE PRAKTIJKEN
226
De kern van deze godsvrucht bestaat ongetwijfeld in het inwendige. Toch kent ze ook verschillende uitwendige praktijken die men niet moet verwaarlozen: Haec oportet facere et illa non omittere. Immers, wanneer men deze goed verricht, betekenen ze een steun voor de inwendige praktijken. De mens laat zich nu eenmaal door het zintuiglijke leiden; vandaar dat ze hem herinneren aan datgene wat hij gedaan heeft of doen moet. Ook dragen zij veel bij tot stichting van de evenmens, die ze ziet, wat niet het geval is bij louter inwendige praktijken. Laat dus niet een of andere wereldling of vitter zich hiermee bemoeien en beweren, dat de ware godsvrucht in het hart zetelt, dat men het uiterlijke moet vermijden, dat er ijdelheid in schuilen kan en dat men zijn godsvrucht moet verbergen enzovoort. Ik antwoord hun met mijn meester: Dat de mensen uw goede werken mogen zien en uw Vader verheerlijken, die in de hemel is. Niet, zegt de heilige Gregorius, dat men zijn werken en uitwendige devoties moet verrichten om de mensen te behagen en door hen geprezen te worden: dat zou inderdaad ijdelheid zijn. Maar soms verricht men ze voor hun ogen om God te behagen, hem daardoor te doen verheerlijken, zonder zich om menselijke verachting of lofprijzing te bekommeren.
Ik zal in grote lijnen enige uitwendige praktijken behandelen. Ik noem ze uitwendig, niet omdat ze zonder innerlijke gezindheid geschieden, maar wegens hun uiterlijk aspect, waardoor zij zich van de zuiver inwendige praktijken onderscheiden.
227
EERSTE PRAKTIJK
Wie deze bijzondere devotie wil gaan beoefenen, ze is niet als broederschap opgericht – ofschoon dit wenselijk zou zijn – moet zich eerst minstens gedurende twaalf dagen van de wereldse geest ontdoen; want die is in strijd met de geest van Jezus Christus. Ik heb hierover gesproken in het eerste deel van deze Voorbereiding op het Rijk van Jezus Christus. Vervolgens dient hij drie weken te besteden om zich door de allerheiligste Maagd met de Geest van Jezus Christus te vervullen. Men kan daarbij als volgt te werk gaan:
228
Gedurende de eerste week verrichte men alle gebeden en oefeningen van godsvrucht, om zelfkennis te verkrijgen en het berouw over zijn zonden; en alles moet men doen in een geest van nederigheid. In dat verband kan ook als meditatiestof gebruikt worden wat ik over onze slechte inborst heb geschreven. Gedurende de zes dagen van deze week beschouwe men zichzelf dan als een slak, een pad, een zwijn, een slang en een bok. Ook kan men de uitspraak van de heilige Bernardus overwegen: Cogita quid fueris, semen putridum; quid sis, vas stercorum; quid futurus sis, esca vermium: Bedenk wat ge was, een ontbindend zaad; wat ge zijt, een vat mest; wat ge zult zijn, voedsel voor de wormen. Men vrage de Heer en zijn heilige Geest om verlichting, met de volgende woorden: Domine ut videam. Noverim me. Veni sancte Spiritus: Heer, dat ik zie. Dat ik mij leer kennen. Kom heilige Geest. Dagelijks bidt men de litanie van de heilige Geest met het daarop volgend gebed, die aangegeven zijn in het eerste deel van dit werk; men neme zijn toevlucht tot de allerheiligste Maagd. Vraag haar deze genade, de grondslag van alle andere, door het dagelijks bidden van het Ave Maris Stella en haar litanie.
229
Tijdens de tweede week moet men zich elke dag bij al zijn bidden en werken beijveren om de allerheiligste Maagd te leren kennen. Men vrage deze kennis aan de heilige Geest. Men leze en overwege wat wij over haar hebben gezegd. Zoals in de eerste week bidt men ook nu de litanie van de heilige Geest, het Ave Maris Stella, en dagelijks ook de rozenkrans of tenminste het rozenhoedje tot deze intentie.
230
De derde week dient om tot de kennis van Jezus Christus te komen. Men kan hieromtrent het boven geschrevene lezen en bemediteren, alsmede het gebed van de heilige Augustinus bidden, dat wij zo ongeveer in het begin van dit tweede deel hebben vermeld. Men kan dan nog honderden keren per dag het schietgebed van dezelfde heilige herhalen: Noverim te: Heer, geef dat ik u leer kennen! Ofwel: Domine, ut videam: Heer, geef dat ik zie wie u bent! Evenals de vorige weken wordt de litanie van de heilige Geest gebeden, het Ave Maris Stella, en dagelijks voege men nu de litanie van Jezus er aan toe.
231
Wanneer deze drie weken om zijn, moet men te biechten gaan en communiceren, met de intentie zich als liefdeslaaf weg te schenken aan Jezus Christus door de handen van Maria. Na de communie, als het kan, volgens de hierna nog aan te geven methode, wordt de formule van toewijding gebeden; ook deze vindt u hieronder. Deze opdracht moet men schrijven of laten schrijven als er geen gedrukt formulier voorhanden is. Nog dezelfde dag zal men ze ondertekenen.
232
Ook is het goed, Jezus Christus en zijn heilige Moeder die dag een schatting aan te bieden; vooreerst als boete voor de vroegere ongetrouwheden aan de doopbeloften, vervolgens om zijn afhankelijkheid aan de heerschappij van Jezus en Maria te betuigen. Naar ieders devotie en vermogen kan deze schatting bestaan in een dag vasten, een versterving, een aalmoes of een kaars. Een speld zou reeds voldoende zijn als huldeblijk, mits met een liefdevol hart gegeven, want Jezus ziet alleen de goede bedoeling.
233
Minstens eenmaal per jaar op dezelfde dag, moet deze toewijding worden vernieuwd met dezelfde voorbereiding van drie weken. Trouwens elke maand, of zelfs elke dag, kan men dit alles hernieuwen met deze Weinige woorden: Tuus totus ego sum et omnia mea tua sunt: Ik ben helemaal van u en alwat ik bezit draag ik u op, o mijn beminnelijke Jezus door Maria uw heilige moeder.
234
TWEEDE PRAKTIJK
Alle dagen van hun leven, wanneer het tenminste gevoeglijk kan, bidden zij het Kroontje van de allerheiligste Maagd: drie onzevaders en twaalf weesgegroeten ter ere van de twaalf verheven voorrechten van Maria. Dit is een zeer oude oefening van godsvrucht, gebaseerd op de heilige Schrift. De heilige Johannes zag immers een vrouw, gekroond met twaalf sterren, bekleed met de zon en met de maan onder haar voeten. Volgens de exegeten is deze vrouw de allerheiligste Maagd.
235
Er zijn verschillende manieren om dit kroontje goed te bidden, maar het zou te ver voeren ze hier alle te vermelden. De heilige Geest zal de meest getrouwe beoefenaars van deze devotie hieromtrent wel onderrichten. Een heel eenvoudige methode is aldus te beginnen: Dignare me laudare te, virgo sacreta: da mihi virtutem contra hostes tuos: Heilige Maagd, sta mij toe u te prijzen; geef mij sterkte tegen uw vijanden. Daarna de twaalf artikelen van het geloof, en driemaal één Onzevader, vier Weesgegroeten en één keer: Eer aan de Vader. Daarna de rest. Aan het einde bidt men: Sub tuum praesidium: (Onder uw bescherming ).
236
DERDE PRAKTIJK
Het is zeer loffelijk, eervol en heilzaam voor wie aldus slaven van Jezus en Maria zijn geworden, dat ze als teken van hun liefdeslavernij ijzeren kettinkjes dragen, apart gezegend met de achterin vermelde formule.
Die uiterlijke tekens behoren wel niet tot het wezen van deze godsvrucht, men zou ze achterwege kunnen laten na het aanvaarden van deze devotie, toch kan ik niet nalaten mijn waardering uit te spreken voor allen die, na het verbreken van de schandelijke keten van de erfzonde en persoonlijke zonde, zich vrijwillig onder de eervolle slavernij van Jezus Christus hebben gesteld en er met de heilige Paulus fier op gaan, terwille van hem geketend te zijn. Al zijn deze boeien slechts van glansloos ijzer, nu blijken ze roemrijker en kostbaarder dan al het goud van keizerlijke halsketens.
237
Vroeger was er niets zo schandelijk als het kruis. En toch is er op het ogenblik in de christenwereld niets zo in ere als datzelfde kruishout. Dit geldt eveneens voor de slavenketenen. In de oudheid kon men zich geen grotere schande voorstellen, zoals ook nu nog onder de heidenen. Maar voor christenen is er niets zo glorievol als deze ketenen van Jezus Christus. Ze verlossen ons immers van de afschuwelijke boeien van zonde en duivel, beveiligen ons daartegen, schenken ons vrijheid en binden ons aan Jezus en Maria; niet als galeislaven door dwang en geweld, maar door liefde en genegenheid als kinderen: Traham eos in vinculis caritatis, Hosea 11,4: Door liefdeketenen zal ik hen tot mij trekken, zegt God door de mond van de profeet. Deze boeien zijn dus sterk als de dood, in zekere zin nog sterker. Want als men deze eervolle tekenen tot in zijn dood trouw blijft dragen, zal de dood, hoezeer hij ook het lichaam verdelgt en ontbindt, deze banden van de liefdeslavernij geenszins vernietigen. Ze zijn immers van ijzer en vergaan niet licht. En op de dag van het laatste oordeel, wanneer de lichamen verrijzen, dan zullen die ketenen wellicht nog hun beenderen omvat houden en een deel van hun glorie uitmaken; ze zullen veranderd worden in ketenen van licht en heerlijkheid. De roemrijke liefdeslaven van Jezus in Maria die hun ketenen dragen tot in het graf, zijn dus wel onnoemelijk gelukkig.
238
Hier volgen de motieven tot het dragen van deze kettinkjes:
Ten eerste: ze herinneren de christen aan de beloften en verbintenissen van zijn doopsel, aan de volmaakte hernieuwing daarvan door deze devotie, en aan de strikte verplichting er getrouw aan te blijven. De mens laat zich vaak meer door de zintuigen leiden dan door het zuivere geloof. Wanneer niets uiterlijks hem aan zijn verplichtingen tegenover God herinnert vergeet hij ze heel gemakkelijk. Welnu deze kettinkjes kunnen wondervol dienstig zijn om hem de ketenen van de zonde en de slavernij van de duivel in herinnering te brengen, waarvan het heilig doopsel hem heeft verlost. Ze roepen in hem de gedachte wakker aan de afhankelijkheid, bij die gelegenheid aan Jezus Christus beloofd; aan de bekrachtiging hiervan door zijn hernieuwing van de doopbeloften. Een van de redenen waarom maar zo weinig christenen aan hun doopbeloften denken en even lichtzinnig leven, alsof ze God niets beloofd hadden gelijk de heidenen, is dat ze geen uiterlijk teken dragen, dat hen daaraan herinnert.
239
Ten tweede: aldus geven we duidelijk te kennen, dat wij ons niet schamen slaven en dienaars te zijn van Jezus Christus en dat we verzaakt hebben aan de rampzalige slavernij van de wereld, de zonde en de duivel.
Ten derde: wij willen onszelf behoeden voor en vrijwaren tegen de boeien van de zonde en van de duivel. Er zijn immers maar twee mogelijkheden: ofwel de ketenen van de ongerechtigheid dragen, ofwel die van de liefde en zaligheid: Vincula peccatorum, in vincula caritatis.
240
Mijn dierbare broer, laten we de ketenen van zonde en zondaren verbreken, van wereld en wereldlingen, van duivel en duivelse trawanten. Werpen wij hun noodlottig juk ver van ons af: Dirumpamus vincula eorum et projiciamus a nobis jugum ipsorum. Steken wij naar het woord van de heilige Geest onze voeten in de eervolle boeien van Jezus, en onze hals in zijn gareel: Injice pedem tuum in compedes illius et in torques illius collum tuum, Sir 6,27. Wij moeten onze schouders bukken om de Wijsheid, dat is Jezus Christus, te dragen en wij mogen geen weerzin tonen tegen zijn ketenen: Subjice humerum tuum et porta illam, et ne acedieris vinculis ejus, Sir 6,25. U zult wel opmerken hoe de heilige Geest, alvorens deze woorden uit te spreken, de ziel erop voorbereidt. Anders zou zij deze gewichtige raad misschien in de wind slaan: Audi, fili, et accipe consilium intellectus, et ne abjicias consilium meur, Sir 6,24: Luister, mijn zoon, en aanvaard mijn les, versmaad mijn raadgeving niet.
241
Mag ik u, mijn beste vriend, samen met de heilige Geest dezelfde raad geven: Vincula illius alligatura salutis, Sir 6,31: Zijn ketenen zijn ketenen van zaligheid. Jezus Christus aan het Kruis moet allen tot zich trekken, of ze willen of niet; de verworpelingen met de ketenen van hun zonden; Hij kluistert ze als galeislaven en duivels aan zijn eeuwige toorn en wrekende gerechtigheid. De uitverkorenen echter zal Hij, vooral in deze laatste tijden, door liefdebanden tot zich trekken: Omnia traham ad meipsum. Traham eos in vincutis caritatis, Hosea 11,4.
242
Deze liefdeslaven of geketenden van Jezus Christus: vincti Christi, kunnen hun ketting om de hals dragen, om de armen, om de lendenen of aan de voeten. Pater Vincentius Caraffa, de zevende generaal van de Sociëteit van Jezus, heilig gestorven in 1643, droeg als teken van zijn slavernij een ijzeren ring om de enkel. Hij zei het jammer te vinden, dat hij zijn keten niet openlijk kon dragen.
Wij hebben reeds gesproken over moeder Agnes van Jezus: zij droeg een ijzeren ketting om de lendenen. Anderen droegen ze om de hals uit boete voor hun parelsnoeren in de wereld. Weer anderen droegen ze om de armen; ze wilden zo bij hun handenarbeid de gedachte levendig houden, dat ze slaven waren van Jezus Christus.
243
VIERDE PRAKTIJK
Een bijzondere devotie moeten zij hebben voor het groot geheim van de menswording van het Woord dat op 25 maart wordt gevierd. Dit is immers het speciale mysterie waarop deze godsvrucht gericht is. De heilige Geest heeft deze devotie juist om de volgende redenen verwekt:
1) om de onuitsprekelijke afhankelijkheid te eren en na te volgen waarmede God de Zoon, om zijn Vader te eren en ons te verlossen, Maria heeft willen vereren. Want juist in dit geheim, waarin Jezus Christus de gevangene en slaaf is van de schoot van de ‘goddelijke’ Maria en geheel en al op haar is aangewezen, valt deze afhankelijkheid duidelijk op.
2) Om God te danken voor de onvergankelijke genadegaven, die hij Maria geschonken heeft, vooral door haar tot zijn allerwaardigste moeder te kiezen, wat juist in dit mysterie geschiedde. Welnu, dit zijn de twee voornaamste doelen van de slavernij van Jezus Christus in Maria.
244
Let wel op: ik zeg gewoonlijk: slaaf van Jezus in Maria, slavernij van Jezus in Maria. Men kan natuurlijk ook zeggen, zoals velen tot nu toe deden: slaaf van Maria, slavernij van de heilige Maagd. Maar ik geloof, dat men zich beter slaaf van Jezus in Maria kan noemen. Ook Tronson, de algemene overste van het seminarie Saint-Sulpice, bekend om zijn buitengewone bezonnenheid en diepe godsvrucht, gaf dit als raad aan een geestelijke, die hem over deze kwestie had geraadpleegd. Hij fundeerde zijn advies op de volgende gronden.
245
1) Wij leven nu eenmaal in een tijd van hoogmoed. Er zijn tegenwoordig veel opgeblazen geleerden, eigenwijs en vitterig, die zelfs op de best gefundeerde en degelijke oefeningen van godsvrucht iets aan te merken hebben. Om die lieden nu niet onnodig aanleiding tot kritiek te geven, kan men beter spreken van de slavernij van Jezus Christus in Maria, en zich slaaf van Jezus Christus noemen, liever dan slaaf van Maria. In dit geval noemt men deze godsvrucht dus eerder naar het laatste doel ervan: Jezus Christus, en niet naar de weg, het middel om dat doel te bereiken: Maria. Toch kan men gerust beide benamingen door elkaar gebruiken, zoals ik zelf ook doe. Iemand die bijvoorbeeld van Orléans naar Tours gaat over Amboise, kan evengoed zeggen dat hij naar Amboise gaat als naar Tours. Het verschil zit alleen hierin: over Amboise is het de kortste weg naar Tours en alleen Tours is de uiteindelijke bestemming van de reis.
246
2) In deze devotie eert en viert men vooral het mysterie van de menswording. Welnu, in dit geheim vinden wij Jezus Christus slechts in Maria, mens geworden in haar schoot. Vandaar dat het beter is te spreken van de slavernij van Jezus in Maria, van Jezus namelijk verblijvend en heersend in Maria, zoals veel heilige mannen het zo treffend baden: O Jezus, levend in Maria, kom en leef in ons, in uw geest van heiligheid, enzovoort.
247
3) Deze zegswijze duidt ook beter de innige vereniging aan, die er tussen Jezus en Maria bestaat. Deze twee zijn zo innig verenigd, dat de een geheel opgaat in de ander: Jezus is helemaal in Maria, en Maria helemaal in Jezus. Of nog beter gezegd: zij leeft niet meer, maar Jezus alleen leeft geheel in haar. Men zou eerder het licht kunnen scheiden van de zon, dan Maria van Jezus. Wij kunnen de Heer dus Jezus van Maria noemen, en de heilige Maagd: Maria van Jezus.
248
De tijd laat mij niet toe, uitvoerig in te gaan op de voortreffelijkheid en grootheid van dit geheim van Jezus, levend en heersend in Maria ofwel van de heilige menswording. Daarom zal ik mij in korte bewoordingen slechts tot het volgende bepalen. Dit is het eerste en verhevenste, het meest verborgen en minst bekende mysterie van Jezus Christus. Hierin heeft hij, samen met Maria en verborgen in haar schoot alle voorbeschikten uitverkoren. Daarom wordt de schoot van Maria door de heiligen genoemd: Aula sacramentorum: zaal van Gods geheimen. In dit mysterie heeft Hij reeds alle andere geheimen van zijn leven samengevat door het feit, dat Hij ze toen al aanvaardde: Jesus ingrediens mundum dixit: Ecce venio ut faciam voluntatem tuam enzovoort: Jezus heeft bij zijn komst in de wereld gezegd: Zie, ik kom om uw wil te doen. De menswording is dus de samenvatting van alle geheimen, want ze bevat de wil en de genade ervan. Tenslotte is het de troon van Gods barmhartigheid, vrijgevigheid en glorie. De troon van zijn barmhartigheid is het met betrekking tot ons. Immers wij kunnen in dit geheim alleen maar door Maria tot Jezus naderen. Slechts door haar bemiddeling is het ons mogelijk Hem te zien en aan te spreken. Welnu, Jezus verhoort zijn lieve Moeder altijd. Er is dus ook altijd voor ons, arme zondaars, genade en barmhartigheid te verkrijgen.
Adeamus ergo cum fiducia ad tronum gratiae: Gaan wij vol vertrouwen naar de troon van glorie. De troon van zijn vrijgevigheid is het ten opzichte van Maria, want Jezus, de nieuwe Adam, heeft tijdens zijn verblijf in dit ware aards paradijs er zo veel verborgen wonderen verricht, dat engelen noch mensen ze kunnen begrijpen. Daarom wordt Maria door de heiligen de heerlijkheid Gods genoemd: Magnificentia Dei, alsof Hij alleen reeds in Maria al zijn pracht manifesteerde: Solummodo ibi magnificus Dominus. De troon van glorie is het voor de hemelse Vader. In Maria immers heeft Jezus de toorn van zijn Vader tegen het mensdom volkomen gestild. Daar heeft Hij de eer volledig hersteld, hem door de zonde ontroofd. Hij heeft er de Vader door het offer van zijn wil en van zichzelf groter eer bewezen, dan door alle mogelijke offers van het Oude Verbond. Daar heeft Hij de Vader tenslotte een oneindige glorie geschonken, zoals deze nog nooit van mensen ontvangen had.
249
VIJFDE PRAKTIJK
Een grote godsvrucht moeten zij ook hebben voor het Weesgegroet: de groet van de engel Gabriël. Er zijn maar weinig christenen, zelfs bij de meest ontwikkelden, die de waarde, de verdienste, de voortreffelijkheid en noodzakelijkheid ervan beseffen. De heilige Maagd is verschillende keren aan grote en zeer verlichte heiligen moeten verschijnen, bijvoorbeeld de heilige Dominicus, de heilige Johannes Capistranus, de zalige Alanus de Rupe, om hun de waarde van het Weesgegroet bekend te maken. Zij hebben hele boekdelen geschreven over de wondere schoonheid van dit gebed en zijn kracht tot bekering van de zielen. Luid hebben ze verkondigd en openlijk gepredikt, dat de verlossing van de wereld door het Weesgegroet is begonnen en dat eveneens ieders persoonlijke zaligheid van dit gebed afhangt. Het Weesgegroet heeft uit de dorre, onvruchtbare aarde de levensvrucht voortgebracht. Welnu, ook in onze zielen zal het, indien goed gebeden, het woord van God doen ontkiemen en de vrucht van het leven: Jezus Christus. Het weesgegroet is een hemelse dauw, die de aarde, dat is de ziel bevochtigt om ze tegelijkertijd haar vrucht te doen voortbrengen. Een ziel, die niet aldus wordt bedauwd, draagt distels en doornen in plaats van vruchten. Zij kan ieder ogenblik worden vervloekt.
250
In zijn boek De dignitate Rosarii schrijft de zalige Alanus de Rupe de volgende woorden van de allerheiligste Maagd, naderhand door Cartagena overgenomen: Weet wel, mijn zoon, en maak het aan allen bekend, dat het een waarschijnlijk en ernstig symptoom van eeuwige verwerping betekent, wanneer iemand zich afkerig, lauw en nalatig toont in het bidden van het Weesgegroet, want het Weesgegroet bracht de verlossing aan heel de wereld: Scias enim et secure intelligas et inde late omnibus patefacias, quod videlicet signum probabile est et propinquum aeternae damnationis horrere et attediari ac negligere angelicam salutationem, totius mundi reparativam. Deze woorden zijn zeer troostrijk, maar tevens zeer onheilspellend. Als ze niet afkomstig waren van zulk een heilige man, zou men er moeilijk in kunnen geloven. Trouwens vóór hem had reeds de heilige Dominicus in diezelfde geest gesproken, en na hem nog andere grote mannen. Een ervaring van eeuwen staat er achter. Men heeft telkens opnieuw kunnen vaststellen, dat al degenen, die het teken van de verwerping dragen, zoals ketters, godlozen, hoogmoedigen en wereldlingen, het Weesgegroet en het rozenhoedje haten of verachten.
Ketters leren nog wel het Onzevader bidden, maar niet het Weesgegroet, noch de rozenkrans. Ze hebben er een afkeer van; nog liever zouden zij een slang bij zich dragen dan een rozenkrans.
Ook verwaande katholieken, bezield als ze zijn met dezelfde neigingen als hun vader Lucifer, verachten het Weesgegroet, tonen zich onverschillig ervoor, en beschouwen de rozenkrans als een kwezeldevotie, alleen maar goed voor onwetenden en analfabeten.
Daar staat dan de andere ervaring tegenover, dat degenen, die ook anderszins duidelijke tekenen van uitverkiezing vertonen, veel van het Weesgegroet houden, het met smaak en liefde bidden. Hoe inniger ze met God verenigd worden, des te meer voelen zij er zich toe aangetrokken. Zo zei de heilige Maagd ook tot de zalige Alanus met de woorden, die op het boven geciteerde volgen.
251
Ik kan niet zeggen: hoe en waarom, maar toch is het waar: ik ken geen beter geheim om te weten te komen of iemand uit God geboren is, dan na te gaan of hij het Weesgegroet en de rozenkrans bemint. Ik zeg bemint, want het kan gebeuren, dat iemand het onmogelijk kan bidden, of door natuurlijke of zelfs door bovennatuurlijke oorzaken. Maar dan bemint hij het Weesgegroet nog altijd en spoort anderen er toe aan het te bidden.
252
VOORBESTEMDE ZIELEN,
SLAVEN VAN JEZUS IN MARIA
Weet dat het Weesgegroet het mooiste gebed is na het Onzevader. Geen huldeblijk is Maria meer welkom, want met deze woorden liet de Allerhoogste haar door een aartsengel zijn groeten overbrengen, om aldus haar genegenheid te winnen. En deze groet werkte door zijn mysterieuze bekoorlijkheid zo machtig in op haar Hart, dat Maria, ondanks haar diepe nederigheid, haar toestemming gaf tot de menswording van het Woord. Ook u zult met deze lofprijzing, indien u ze naar behoren verricht, zeker en vast haar hart voor u innemen.
253
Het Weesgegroet, naar behoren gebeden, dat wil zeggen met aandacht, godsvrucht en ingetogenheid, is volgens de heiligen de tegenstander waarvoor de duivel op de vlucht slaat, de hamer, die hem verplettert, heiliging voor de ziel en een vreugde voor de engelen, de melodie in de oren van de voorbeschikten, de lofzang van het Nieuwe Verbond; het genoegen voor Maria en de glorie voor de allerheiligste Drie-eenheid. Het Weesgegroet is een hemelse dauw, die de ziel vruchtbaar maakt; het is of men Maria kuis en liefdevol kust, haar een rode roos, een kostbare parel aanbiedt, of een schaal ambrozijn en een beker goddelijke nectar aanreikt. Al deze vergelijkingen zijn aan de geschriften van de heiligen ontleend.
254
Ik vraag u dan ook dringend omwille van de liefde, die ik voor u gevoel in Jezus en Maria: stel u niet tevreden met het kroontje van de heilige Maagd. Bid ook dagelijks het rozenhoedje, ja zelfs, als u voldoende tijd hebt, de hele rozenkrans. Bij uw sterven zult u de dag en het uur zegenen waarop u mij geloofd hebt. Na in de zegeningen van Jezus en Maria gezaaid te hebben, zult u eeuwige zegeningen oogsten in de hemel: Qui seminat in benedictionibus, de benedictionibus et metet.
255
ZESDE PRAKTIJK
Om God te danken voor de genaden, die Hij aan de allerheiligste Maagd heeft geschonken, moeten wij, naar het voorbeeld van de zalige Maria van Oignies en verschillende andere heiligen, dikwijls het Magnificat bidden. Dit is het enige gebed, het enige werk, dat de heilige Maagd zelf heeft samengesteld, of liever Jezus door haar, want Hij sprak door haar mond. Het is de hoogste offerande van lof, die God in het Nieuwe Verbond heeft ontvangen. Het is enerzijds een lofzang van allerdiepste ootmoed en dankbaarheid, anderzijds het meest sublieme en verhevene lied. Hier vindt men zulke grote en verborgen geheimen, dat zelfs de engelen ze niet allemaal kennen. Gerson, een vroom en geleerd theoloog, die een groot deel van zijn leven besteed had aan het schrijven van geleerde en godvruchtige verhandelingen over de moeilijkste kwesties, ging er bij het einde van zijn leven slechts aarzelend toe over een commentaar op het Magnificat te schrijven als bekroning van zijn werken. In een lijvig boekwerk over dit onderwerp deelt hij over dit schone en goddelijke lied allerlei wonderlijke dingen mee. Hij zegt onder andere, dat de allerheiligste Maagd het zelf dikwijls bad, vooral als dankzegging na de heilige Communie.
In zijn verklaring van dit Magnificat vermeldt de geleerde Benzonius veel wonderen, door de kracht ervan bewerkt. Hij zegt, dat de duivels sidderend op de vlucht slaan als ze de woorden van het Magnificat horen: Fecit potentiam in brachio suo, dispersit superbos mente cordis sui: De kracht van zijn arm heeft Hij getoond; de trotsen van hart heeft Hij uiteen geslagen.
256
ZEVENDE PRAKTIJK
De trouwe dienaren van Maria moeten de bedorven wereld grondig verachten, haten en vluchten. Laten ze daartoe de praktijken uit het eerste deel gebruiken over de verachting van de wereld.
BIJZONDERE INWENDIGE PRAKTIJKEN
VOOR HEN DIE VOLMAAKT WILLEN WORDEN
257
Tot zover de uitwendige praktijken, die men, voorzover ieders staat en omstandigheden het toelaten, niet uit nalatigheid of minachting achterwege moet laten. Nu zullen we inwendige praktijken gaan bespreken. Deze zijn waarlijk heiligend voor allen, die door de heilige Geest tot een hoge volmaaktheid worden geroepen.
In het kort komen ze hierop neer, dat men al zijn handelingen verricht DOOR MARIA, MET MARIA, IN MARIA EN VOOR MARIA; met als uiteindelijk doel, alles volmaakt te doen DOOR JEZUS CHRISTUS, MET JEZUS CHRISTUS, IN JEZUS EN VOOR JEZUS.
258
1) Wij moeten DOOR MARIA handelen, in alles aan de allerheiligste Maagd gehoorzamen en ons helemaal door haar geest, die Gods heilige Geest is, laten leiden. Allen toch, die door Gods Geest worden geleid, zijn kinderen Gods: Qui Spiritu Dei aguntur ii sunt filii Dei. En zij, die door de geest van Maria worden geleid, zijn kinderen van Maria en dus ook van God, zoals wij hebben aangetoond. Er zijn veel vereerders van de heilige Maagd, maar alleen zij, die zich door haar geest laten leiden, mogen ware en trouwe vereerders genoemd worden. Ik zei dus, dat de geest van Maria de Geest van God is. Zij heeft zich immers nooit door haar eigen geest laten leiden, maar altijd door die van God. Deze had zich zozeer van haar meester gemaakt, dat Hij haar eigen geest is geworden. Daarom zegt ook de heilige Ambrosius: Sit in singulis, enzovoort: Dat de ziel van Maria in ieder leve, om de Heer te verheerlijken, haar geest om zich in God te verblijden. Wat is men toch gelukkig wanneer men, naar het voorbeeld van broeder Rodriguez SJ, gestorven als een heilige, geheel bezield en bestuurd wordt door de geest van Maria: een zachte en sterke geest, vurig en voorzichtig tevens, nederig en moedig, zuiver en vruchtbaar!
259
Opdat de ziel zich laat leiden door die geest van Maria, moet men:
a) alvorens te handelen, aan zijn eigen geest, eigen inzichten en bedoelingen verzaken. Dus bijvoorbeeld vóór de meditatie, vóór het opdragen of bijwonen van de heilige Mis, vóór de communie enzovoort. Want als wij zouden afgaan op de duisternis van onze geest, de boosheid van onze eigen wil en eigen activiteit, ook al schijnt het allemaal heel goed te zijn, dan zouden wij de werking van de heilige geest van Maria in ons belemmeren.
b) Vervolgens levere men zich over aan de geest van Maria, om geheel volgens haar bedoelingen bewogen en geleid te worden. Men moet zich blijvend aan haar maagdelijke handen toevertrouwen: als een instrument in de hand van een werkman, als een luit in die van een bedreven kunstenaar. Men moet zich volledig overleveren en totaal in haar verliezen, als een steen weggeworpen in zee: heel eenvoudig, in één moment, met een enkele oogopslag van de geest, een lichte wilsbeweging, of een gebedje, bijvoorbeeld: Ik verzaak aan mijzelf, ik geef mij over aan u, mijn lieve Moeder. En al brengt deze overgave misschien ook geen gevoelige zoetheid te weeg, ze is daarom niet minder reëel. Juist zoals iemand die, wat God verhoede, in alle ernst zou zeggen: Ik geef mij over aan de duivel, hierdoor werkelijk aan de duivel zou toebehoren, ook al voelde hij er niet de minste emotie bij.
c) Zowel tijdens als na zijn handelen dient men af en toe dezelfde oefening van overgave en vereniging te hernieuwen. Hoe meer men dit doet, des te eerder zal men heilig worden en met Jezus Christus verenigd, want dit is een noodzakelijk gevolg van de eenwording met Maria. Haar geest is immers de Geest van Jezus.
260
2) Wij moeten MET MARIA handelen, dat wil zeggen bij alles wat men doet Maria voor ogen houden als het ideale toonbeeld van alle deugden en volmaaktheid, door de heilige Geest in een zuiver schepsel gevormd, om het naar ons beperkt vermogen na te volgen. Bij elke handeling moeten wij ons dus afvragen: Hoe deed Maria dit nu of hoe zou zij het doen, als zij in mijn plaats was. Daartoe is het nodig, dat wij de verheven deugden van haar aardse leven nagaan en overwegen, vooral:
a) haar levendig geloof: zonder aarzeling geloofde zij het woord van de engel, en in dat geloof heeft zij trouw en standvastig volhard tot onder het kruis op Kalvarië;
b) haar diepe nederigheid: vandaar dat zij zich verborgen hield, zweeg, zich naar alles wist te schikken en steeds de laatste plaats koos;
c) haar geheel goddelijke zuiverheid: die nooit op deze aarde werd geëvenaard, noch ooit zal worden; en tenslotte al haar deugden. Om het niet te vergeten, herhaal ik een tweede maal dat Maria de grote en enige vorm Gods is; met weinig moeite en in korte tijd kan men hierin tot een levend evenbeeld van God worden gevormd. Een ziel, die deze vorm heeft gevonden en zich daarin heeft uitgestort, zal weldra omgevormd worden in Christus, want deze vorm geeft hem natuurgetrouw weer.
261
3) Wij moeten IN MARIA handelen. Om te begrijpen wat hiermee bedoeld wordt, moet men het volgende weten.
a) De heilige Maagd is het ware aardse paradijs van de nieuwe Adam. Het oude was hiervan slechts een voorafbeelding. In dit aardse paradijs bevindt zich dus onuitsprekelijke rijkdom, zeldzame schoonheid en zoetheid, aldaar achtergelaten door de nieuwe Adam, Jezus Christus. Hier heeft Hij zich negen maanden vermeid, wonderen verricht en zijn schatten uitgestald met de prachtlievendheid van een God. Dit hoogheilig oord bestaat slechts uit maagdelijke en onbevlekte aarde waaruit de nieuwe Adam gevormd werd en gevoed, zonder enige vlek of smet door de werking van de hier verblijvende heilige Geest. In dit goddelijk oord staat de levensboom, die de levensvrucht, Jezus Christus, heeft gedragen. Ook de boom van de kennis van goed en kwaad, die de wereld inzicht heeft verschaft. Hier staan bomen, die God eigenhandig heeft geplant en besproeid met zijn goddelijke zalving. Zij hebben vrucht gedragen en dagelijks dragen zij nog vruchten met een goddelijke smaak. De perken prijken er met mooie, veelkleurige bloemen van deugd en geuren zo heerlijk, dat zelfs de engelen ervan worden doorgeurd. In dit oord liggen groene weiden van hoop, onneembare torens van sterkte en lieflijke woningen van vertrouwen enzovoort. Alleen de heilige Geest kan u de betekenis doen kennen, die onder deze stoffelijke beeldspraak verborgen is. Hier hangt de pure onbedorven atmosfeer van de zuiverheid, de heldere nooit eindigende dag van de heilige mensheid, de heerlijke schaduwloze zon van de godheid. Hier brandt onophoudelijk de oven van de liefde waarin alle ijzer gaat gloeien en in goud verandert. Uit de bodem welt de stroom op van de nederigheid, die zich in vieren deelt en heel dit verrukkelijke land bevochtigt: dit zijn de vier kardinale deugden.
262
2) Bij monde van de vaders noemt de heilige Geest de heilige Maagd ook nog:
a) de oosterpoort, waardoor de hogepriester Jezus Christus de wereld in en uit gaat. De eerste maal is hij hierdoor binnengetreden. Zo ook de tweede keer.
b) Het heiligdom van de godheid, de rustplaats van de allerheiligste Drie-eenheid, de troon van God, de stad Gods, het altaar, de tempel en de wereld van God. Al deze verschillende eretitels zijn alleszins gefundeerd, omdat de Allerhoogste in Maria zulke verschillende wonderwerken van genade verrichtte. Wat een rijkdom en glorie. Wat een genot. Hoe gelukkig is hij die mag binnengaan en verblijven in Maria, waar God de zetel van zijn hoogste heerlijkheid heeft geplaatst.
263
Maar voor zondaars als wij zijn, is het moeilijk om de toestemming, de geschiktheid en het licht te krijgen, die nodig zijn om zulk een verheven en heilig domein binnen te gaan. Dit oord wordt niet alleen door een cherubijn bewaakt, zoals het vroegere aardse paradijs, maar door de heilige Geest zelf. Hijzelf oefent daar een onbeperkt gezag uit en heeft over haar het volgende getuigd: Hortus conclusus soror mea sponsa, hortus conclusus, fons signatus: Een gesloten tuin zijt ge, mijn zus en bruid; een gesloten tuin, een verzegelde bron. Maria vormt een verzegelde beslotenheid. De rampzalige kinderen van Adam en Eva, eenmaal verjaagd uit het oude aardse paradijs, kunnen het nieuwe niet betreden, tenzij de heilige Geest het hun toestaat bij wijze van speciale gunst, die zij moeten verdienen.
264
Wanneer zij door hun getrouwheid deze uitzonderlijke genade ontvangen hebben, dan moeten zij in het heerlijk binnenste van Maria met vreugde blijven wonen, er in vrede rusten, vol vertrouwen erop steunen, zich er veilig verschuilen en onvoorwaardelijk overgeven. Dan zullen zij in die maagdelijke schoot:
a) gevoed worden met de melk van haar genade en moederlijke barmhartigheid;
b) bevrijd worden van onrust, vrees en angstvalligheid;
c) beveiligd worden tegen al hun vijanden: de duivel, de wereld en de zonde, want die hebben er nooit toegang gehad. Daarom verzekert zij ook, dat allen die in haar handelen, niet zondigen: Qui operantur in me, non peccabunt, dat wil zeggen: Zij die geestelijkerwijze in de heilige Maagd leven, zullen geen groot kwaad doen;
d) zij worden in Jezus Christus gevormd en Jezus Christus in hen. Want de heilige Vaders verklaren, dat haar schoot de zaal van de goddelijke mysteriën is. Daarin worden Jezus Christus en al zijn uitverkorenen gevormd: Homo et homo natus est in ea.
265
4) Tenslotte, zij moeten VOOR MARIA handelen. Zij hebben zich toch geheel en al aan haar dienst gewijd. Is het dan niet billijk, dat ze als een knecht, een dienaar en slaaf al hun arbeid voor haar verrichten? Niet dat ze haar als uiteindelijk doel van hun diensten beschouwen: dat is Jezus Christus alleen. Maar wel kiezen zij haar als naaste doel, hun geheimvolle levenssfeer en gemakkelijk middel om Hem te ontmoeten. Een goed dienaar en slaaf mag niet werkeloos blijven. Integendeel, hij moet, gesteund door de bescherming van Maria, voor die verheven vorstin grote dingen ondernemen en volvoeren; haar voorrechten verdedigen wanneer men deze betwist; haar eer hooghouden indien deze wordt aangevallen. Iedereen moeten ze, naar best vermogen, tot haar dienst brengen en tot deze echte, degelijke devotie. Laten ze luide protesteren tegen allen, die haar verering misbruiken om haar Zoon ermee te beledigen. En tegelijk moeten ze deze ware godsvrucht overal verspreiden. En tot loon van deze geringe diensten mogen ze niets anders vragen dan de eer, zulk een beminnelijke koningin toe te behoren; het geluk door haar met haar Zoon Jezus onverbrekelijk verbonden te zijn voor tijd en eeuwigheid.
GLORIE AAN JEZUS IN MARIA,
GLORIE AAN MARIA IN JEZUS,
GLORIE AAN GOD ALLEEN.
266
VOOR DE HEILIGE COMMUNIE
MANIER OM DEZE DEVOTIE TE BEOEFENEN
BIJ HET ONTVANGEN VAN DE HEILIGE COMMUNIE
1) Verneder u diep voor God.
2) Verzaak aan uw geheel bedorven innerlijk en aan uw gesteltenissen, al worden ze u door de eigenliefde als nog zo goed voorgespiegeld.
3) Hernieuw uw toewijding met de woorden: Tuus totus ego cum et omnia mea tua sunt: Ik ben helemaal van u, mijn lieve meesteres, en al het mijne is van u.
4) Smeek die goede Moeder u haar hart te lenen, om daarin haar Zoon met haar eigen gevoelens te ontvangen. Zeg haar, dat de eer van haar Zoon niet toelaat, dat Hij in een hart komt, zo besmet en wispelturig als het uwe, een hart, dat Hem zeker oneer zou aandoen of hem zou verliezen. Indien zij echter in uw hart wil komen wonen, kan zij er haar Zoon ontvangen. Zij kan dat, omdat zij koningin van de harten is. Hij zal door haar goed ontvangen worden, in alle zuiverheid, zonder gevaar dat men Hem beledigt of verliest: Deus in medio ejus non commovebitur. Zeg haar vertrouwelijk dat alwat u haar van eigen bezit gegeven hebt, zo weinig waarde heeft als eerbewijs, maar dat u haar met deze heilige Communie hetzelfde geschenk wilt aanbieden als de eeuwige Vader haar aanbood. Dit is toch wel groter eerbewijs dan wanneer u haar alle goederen van de wereld zoudt geven. Zeg haar tenslotte, dat Jezus in zijn enige liefde voor zijn Moeder, zich nog steeds in haar wenst te vermeien en in haar rusten wil, al is het dan ook in uw hart, vunziger en armoediger dan de stal waar Jezus zonder bezwaar wilde komen, omdat Maria er aanwezig was. Vraag haar met innige aandrang om haar hart. Accipio te in mea omnia. Praebe mihi cor tuum, o Maria! Ik neem u op, in alles wat van mij is; geef mij dan uw hart, o Maria.
267
BIJ DE HEILIGE COMMUNIE
Wanneer u na het Onzevader op het punt staat, Jezus Christus te ontvangen, zeg dan driemaal: Domine, non sum dignus, enzovoort: Heer, ik ben niet waardig, enzovoort. De eerste keer moet u het zeggen tot God de Vader; wegens uw slechte gedachten en uw ondankbaarheid tegenover zulk een goede Vader bent u niet waardig zijn enige Zoon te ontvangen. Maar hier spreekt nu Maria, zijn dienstmaagd: Ecce ancilla Domini: Zie de dienstmaagd van de Heer, in uw plaats. Maria geeft u bijzondere moed en vertrouwen om voor Zijne Majesteit te verschijnen: Quoniam singulariter in spe constituisti me.
268
Richt het tweede Domine non sum dignus, enzovoort, tot God de Zoon; u bent niet waardig Hem te ontvangen wegens uw nutteloze en verkeerde gesprekken, uw ontrouw in zijn dienst. Maar u smeekt Hem, medelijden met u te hebben, want u wilt Hem binnenleiden in het huis van zijn en uw Moeder. U zult Hem niet laten gaan, of Hij moet zijn intrek bij u genomen hebben. Tenui eum, nec dimittam, donec introducam illum in domum matris meae, et in cubiculum genetricis meae, Hooglied 3,4: Ik houd Hem vast en ik laat Hem niet gaan, tot ik Hem heb binnengeleid in het huis van mijn Moeder en in het slaapvertrek van haar, die mij baarde. Vraag Hem, dat Hij op zou staan en komen zou in de plaats van zijn rust, in zijn heilige ark: Surge, Domine, in requiem tuam, tu et arca sanctificationis tuae. Zeg tot Jezus, dat u, in tegenstelling tot Esau, niet op uw eigen verdiensten, sterkte en voorbereiding steunt, maar op die van Maria, uw lieve Moeder, zoals Jakob op de zorgen van Rebekka vertrouwde. Al bent u nog zo zondig en gelijkend op Esau, toch durft u zijn heiligheid benaderen, steunend op de verdiensten van uw heilige Moeder en versierd met haar deugden.
269
Zeg tenslotte ook tot de heilige Geest: Domine, non sum dignus; dat u niet waardig bent om het meesterwerk van zijn liefde te ontvangen, wegens de lauwheid en boosheid van uw werken en uw weerspannigheid tegen zijn inspraken. Maria echter, zijn getrouwe Bruid, is uw enige hoop. Zeg met de heilige Bernardus: Haec mea maxima fiducia est; haec tota ratio spei meae. U kunt Hem zelfs vragen om in Maria, zijn onafscheidelijke Bruid, neer te dalen. Haar schoot is immers nog even zuiver en haar hart nog even liefdevol als vroeger. Verzeker Hem, dat Hij over u neerdalen moet, want anders kunnen Jezus en Maria niet in uw hart gevormd worden, anders kunt u hun geen waardig verblijf aanbieden.
270
NA DE HEILIGE COMMUNIE
Keer na de heilige Communie geheel in uzelf, sluit uw ogen en leid Jezus Christus binnen in het Hart van Maria. Geef Hem aan zijn Moeder. Zij zal Hem met liefde ontvangen, de ereplaats geven, diep aanbidden, volmaakt beminnen en innig omhelzen. In geest en waarheid zal zij Hem omringen met veel eerbewijzen, die ons onbekend zijn wegens de dichte duisternis van ons verstand.
Een andere manier is: u inwendig nederig op de achtergrond te houden, terwijl Jezus, verblijvend in Maria, bij u aanwezig is. Of plaats u als een slaaf aan de poort van het paleis, waar de Koning zich met de Koningin onderhoudt. Terwijl zij dan met elkaar spreken, zonder u nodig te hebben, kunt u in de geest hemel en aarde doorkruisen, om alle schepselen uit te nodigen in uw plaats Jezus en Maria te danken, te aanbidden en lief te hebben. Venite, adoremus, venite: Komt, laten wij aanbidden, enzovoort.
272
Ofwel, richt u in vereniging met Maria, persoonlijk tot Jezus en vraag Hem om de komst van zijn Rijk op aarde door zijn heilige Moeder. Vraag Hem de goddelijke wijsheid of de goddelijke liefde, de vergeving van uw zonden of een andere genade; maar altijd door Maria en in Maria.
Kijk met verachting op uw zelf neer en zeg: Ne respicias, Domine, peccata mea: Heer, let niet op mijn zonden; sed oculi tui videant aequitates Mariae: Maar beschouw in mij alleen de deugden en verdiensten van Maria. Voeg er nog aan toe, uw zonden indachtig: Inimicus homo hoc fecit: Ik ben mijn eigen grootste vijand, ik, die deze zonden bedreven heb; ofwel: Ab homine iniquo et doloso erue me: Bevrijdt mij van de vijandige en bedrieglijke mens; of: Te oportet crescere, me autem minui: Mijn Jezus, U moet groeien in mij, ik moet kleiner worden; Maria, u moet groeien in mij, ik moet kleiner worden dan ik geweest ben. Crescite et multiplicamini: O Jezus en Maria, groeit in mij, vermenigvuldigt u buiten mij, in de anderen.
273
De heilige Geest geeft u nog vele andere gedachten in; wanneer u werkelijk ingetogen en verstorven leeft en getrouw de grote en verheven godsvrucht, die ik hierboven heb uiteengezet, beoefent, dan zal Hij er ook u nog veel ingeven. Maar vergeet niet, dat Jezus des te meer verheerlijkt wordt naarmate u Maria meer laat handelen in de heilige Communie. Hoe meer u zich vernedert, des te meer zult Gij Maria laten handelen voor Jezus en Jezus in Maria. Gij zult hen horen, tevreden en stil, zonder moeite te doen om te zien, te smaken of te voelen. Want de rechtvaardige leeft steeds uit het geloof, vooral bij de heilige Communie, die een daad van geloof is: Justus ex fide vivit.
E I N D E