Derde boek
De innerlijke vertroosting
Hoofdstuk 41
De verachting van alle tijdelijke eer
- Mijn zoon, trek het u niet aan, als gij ziet dat anderen geëerd en verheven worden, maar gij veracht en vernederd.
- Verhef uw hart tot Mij in de hemel, dan zal verachting die van de mensen op aarde komt U niet zeer bedroeven.
- Heer, wij zijn blind en door ijdele waan worden wij snel verleid.
- Als ik mijzelf goed beschouw, is mij nooit door enig schepsel onrecht aangedaan; daarom heb ik ook niet het recht bij U te komen klagen.
- Maar omdat ik dikwijls en ernstig tegen U gezondigd heb, staat ieder schepsel terecht zo agressief tegenover mij.
- Beschaming en verachting komen mij ten volle toe, maar U de lof, de eer en de roem.
- En als ik er mij niet op voorbereid houd, graag door elk geschapen wezen te worden veracht, verlaten en voor volkomen onbenullig te worden aangezien, kan ik van binnen niet tot bevestiging en vrede komen en ook niet geestelijk verlicht of ten volle met U verenigd worden.