Boek 3

Derde boek

De innerlijke vertroosting

  1. Het innerlijke gesprek van Christus met de gelovige mens
  2. De waarheid spreekt in ons zonder gedruis van woorden
  3. Gods woorden moet men nederig aanhoren, maar velen waarderen ze niet
  4. Dat men in waarheid nederig voor God moet leven
  5. Wonderlijke werking van de liefde Gods
  6. De toets van de ware minnaar
  7. Hemelse gunsten moet men beschermen met nederigheid
  8. De geringe dunk van zichzelf voor het oog van God
  9. Alles moet met God als met het laatste doel in verband worden gezien
  10. Het is een geluk het vergankelijke te versmaden om God te dienen
  11. Men moet de begeerte van het hart onderzoeken en beheersen
  12. Vorming tot geduld: strijd tegen begeerlijkheid
  13. Gehoorzaam en nederig onderworpen naar het voorbeeld van Jezus Christus
  14. Om ons niet verheffen op het goede moeten wij het verborgen oordeel van God overdenken
  15. Hoe wij moeten handelen en spreken bij alles wat wij verlangen
  16. De ware troost moet men in God alleen vinden
  17. Al onze zorg moeten wij aan God overlaten
  18. Dat wij zoals Christus geduldig alles moeten dragen
  19. Het dragen van onrecht en de ware geduldige
  20. De betekenis van eigen zwakheid en de ellende van dit leven
  21. Boven alles wat aan goeds gegeven wordt, moet men rust vinden in God
  22. Het gedenken van Gods talrijke weldaden
  23. Vier bronnen van grote vrede
  24. Het leven van een ander moet men niet nieuwsgierig onderzoeken
  25. Waarin de blijvende vrede des harten en de ware voortgang bestaat
  26. De hoge waarde van de vrijheid des geestes, die meer door gebed dan door studie wordt verkregen
  27. Van het hoogste goed houdt de eigenliefde ons in hoge mate af
  28. Tegen lasterpraat
  29. De manier waarop men God moet aanroepen en zegenen als de kwelling ons overvalt
  30. Gods hulp moet gij vragen en vertrouwen dat gij die troost terugkrijgt
  31. Het voorbijzien van alle schepselen om de Schepper te kunnen vinden
  32. De zelfverloochening en het prijsgeven van alle onredelijke verlangens
  33. De onstandvastigheid van hart en de bedoeling die uiteindelijk op God gericht moet zijn
  34. Wie bemint proeft God boven alles en in alles
  35. Er is in dit leven geen waarborg tegen de bekoring
  36. Tegen de dwaze oordelen van de mensen
  37. De zuivere en volledige overgave van zichzelf om de vrijheid van hart te kunnen verkrijgen
  38. De goede orde in het uiterlijk en de toevlucht tot God in gevaren
  39. De mens moet zijn zaken niet onrustig afdoen
  40. De mens heeft uit zichzelf niets goeds en kan zich nergens op beroemen
  41. De verachting van alle tijdelijke eer
  42. Onze vrede mag niet afhangen van de mensen
  43. Tegen ijdele, wereldse wetenschap
  44. Zich de uiterlijke dingen niet aantrekken
  45. Men moet niet iedereen geloven; in woorden struikelt men gemakkelijk
  46. Vertrouwen op God als er scherpe woorden vallen
  47. Voor het eeuwig leven moet men al wat zwaar valt dragen
  48. De dag van de eeuwigheid en de benauwdheid van dit leven
  49. Het verlangen naar het eeuwig leven en hoe groot de overwinning is die de strijdende wordt beloofd
  50. Hoe de verlatene zich in de handen van God moet overgeven
  51. Als men het hoogste niet kan beoefenen behoort men bescheidener dingen te doen
  52. De mens behoort zich geen troost maar eerder straf waardig te achten
  53. Gods genade is onverenigbaar met aardsgezindheid
  54. De uiteenlopende bewegingen van natuur en genade
  55. De verdorvenheid van de menselijke natuur en de werkdadigheid van de goddelijke genade
  56. Wij moeten onszelf verloochenen en Christus navolgen door het kruis
  57. De mens mag zich niet laten ontmoedigen, als hij weleens uit zwakheid valt
  58. De hogere waarheid en de geheime oordelen van God moet men niet willen peilen
  59. Alle hoop en vertrouwen moet men op God alleen stellen